Landschap en WO1 in de Ieperboog (deel 2)
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2013-4

Auteur: Dirk Vernou - Streekgids

Waarom werd een bepaalde slag juist daar uitgevochten? Hoe werden het verloop en de uitkomst door het landschap bepaald? Welke sporen van de Groote Oorlog zie je nu nog en hoe moet je ze bekijken? Op deze vragen probeerden we al een algemeen antwoord te formuleren in de vorige Gidsenkroniek. In dit tweede deel zullen we nu aftasten hoe die strategieën, die grotendeels door het landschap bepaald werden, effectief tot uiting kwamen op concrete plaatsen van de Ieper Salient.
 
Van Boezinge tot aan de spoorweg Ieper - Roeselare (tot aan de Derde Slag van Ieper)
 
Als wandelaar stap je nu door een ( op het eerste zicht) vredelievend landschap. Op de oude spoorweg van Ieper naar Roeselare wandel je naar hartenlust tussen het groen. Maar tussen dat groen… Deze sector is van het begin van de oorlog tot in september 1918 het toneel van onophoudelijke beschietingen, aanvallen en aanvalletjes. Het hoogtepunt was de Derde Slag van Ieper einde 1917. Toen vroegen zelfs de hoogste militaire en politieke kringen zich af hoe het allemaal mogelijk was geweest. De spoorweg kwam tussen Ieper en Zonnebeke voorbij aan Hell Fire Corner.

Het noordelijke deel van deze sector, die loopt van het Boezingekanaal, over Pilkem Ridge, Sint-Juliaan, Sint Jan en het gehucht Wieltje tot aan de Frezenberg , was al een deel van het strijdtoneel einde 1914.

Vooral Bikschote, Langemark, Pilkem en langs het Boezingekanaal werden verschillende confrontaties uitgevochten. Het meest schokkende voorbeeld is het afslachten van Duitse studenten-vrijwilligers die in Langemark oog in oog stonden met de beroepssoldaten van het BEF (British Expeditionary Forces) (De eerst Slag van Langemark – oktober 1914).

Bij een aantal andere confrontaties waren de Duitsers er ondertussen in geslaagd de heuvelrug van Passendale, over Broodseinde tot Beselare te bezetten. Het strategische belang kwam eerder aan bod.

Het landschap op dit deel van het front bleef in het begin van de oorlog relatief onbeschadigd, omdat in de eerste maanden nog een bewegingsoorlog werd uitgevochten.  Veel versterkte boerderijen of fortificaties waren er in die beginperiode nog niet.

Pas vanaf de Tweede Slag van Ieper zal de essentie van de oorlog veranderen (een stellingenoorlog waarbij de partijen zich steeds verder ingraven) en zal de opeenvolging van geïsoleerde gevechten en echte veldslagen het landschap stap voor stap veranderen in een maanlandschap.
Ook hier was de winter een periode van relatieve rust. Vanaf april 1915 was de sector tussen het Wieltje over Steenstrate tot Boezinge de inzet van de Tweede Slag Van Ieper met de eerste gasaanval uit de geschiedenis (vanaf 22 april 1915).

Voor de Duitsers was het nodig dat de wind uit het noordoosten kwam. Dit gebeurde pas op 22 april 1915, hoewel de cilinders in de Duitse loopgraven al klaar stonden vanaf februari.

Om 17.00 uur werd de gaskraan opengedraaid. Wilden de Duitsers het best profiteren van de leemte die zou ontstaan in de geallieerde linies, was dit tijdstip eigenlijk laat; de invallende duisternis zou immers de zichtbaarheid van de aanval verminderen. Vanaf 19.30 uur begonnen ze zich in te graven en was het terreinvoordeel voor een stuk verspeeld. Om dezelfde reden deden de Canadezen daaropvolgend een tegenaanval bij maanlicht.

Tussen 22 april en midden mei 1915 waren er van de Menin Road tot over Sint Juliaan nog verschillende Duitse gasaanvallen, doch zonder echte doorbraak naar Ieper. Het centrum van Ieper lag dan maar een 3-tal kilometer van de voorste linies.

Om de druk op de geallieerde linies te verlichten werd vanaf midden mei gestart met een strategische terugtocht, waarbij Sint-Jan, Sint-Juliaan, het Wieltje…  aan de Duitsers werd prijsgegeven.

Ook de hoogste posities op de hellingen gingen op die manier voor de Britten verloren.

Door deze strategische terugtocht en door de eerdere veroveringen door de Duitsers van de heuvelruggen moesten de geallieerde loopgraven soms tot 90° worden gedraaid in de richting van het oosten.

De sector bleef de hele oorlog levensgevaarlijk. Zo werd er bijvoorbeeld een stalen schacht gegraven om de aflossing van de troepen ongezien te laten gebeuren. De voorste linies waren verbonden met de achterhoede door een tunnel. Overdekte smalsporen zorgden voor een vlotte, maar onzichtbare ravitaillering en onder het kanaal werden er verschillende tunnels gegraven om troepen aan te voeren.

Op het meest noordelijke punt van de Salient bij Boezinge liepen de loopgraven parallel met het kanaal en men profiteerde op die manier van de opgehoogde oevers. In die oevers werden schuilholen ingewerkt, commandoposten, kazematten en verbandposten. De kazematten waar John McCrae zijn ‘In Flanders Fields’ schreef en waar nu het Essex Farm Cemetery ligt, zijn het meest gekend.



Er werden op die plaats over het kanaal (‘De Kaaie”) verschillende loopbruggen aangelegd waarlangs een deel van de bevoorrading gebeurde en waarlangs de soldaten bij eventueel onheil konden ontsnappen.

Wat er ondertussen in Ieper gebeurde was gelijkaardig; het uitgraven van schuilholen in de vestingen, het opzetten van betonnen geschutsemplacementen voor machinegeweren, het bouwen van schuilkelders, de bestaande kelders verstevigen en  ventilatoren installeren, schuilholen gasdicht maken… De juist voor de oorlog gebouwde watertoren werd afgebroken (een mikpunt voor de Duitse artillerie) en de kerken van de stad waren ondertussen al met de grond gelijk gemaakt door de Duitse beschietingen.

Na afloop van de Tweede Slag van Ieper zal het front zich in deze sector stabiliseren. Alleen zullen wederzijdse, maar eerder kleine verrassingsaanvallen uitgevoerd worden om o.a. de verveling te doorbreken en het moreel hoog te houden. Als dit nog kon natuurlijk.

Tot slot nog een woordje over het gehucht Potyze en de Franse oorlogsbegraafplaats Saint Charles de Potyze. Dit is één van de drie Franse begraafplaatsen in België. De meeste Franse gesneuvelden werden immers gerepatrieerd. Veel van de hier begraven soldaten stierven in de winter van 1916. Dit wijst erop dat de meesten niet stierven door oorlogsgeweld, maar aan ziektes. Waar de begraafplaats nu is, was er in 1915, een eerste verbandpost in de gebouwen van het plaatselijke schooltje.



Dat is een interessante situatie want als er op die plaats ooit een schooltje is geweest, moet er daar ook een grote concentratie van bewoning zijn geweest. Als wij de bewoning nu bekijken, is duidelijk dat na de oorlog de wederopbouw niet overal heeft plaatsgehad en dat landbouw in de plaats is gekomen.
 
Van Boezinge tot aan de spoorweg Ieper - Roeselare (tijdens en na de Derde Slag van Ieper)
 
Tussen Boezinge en Geluveld werden in de loop van de Eerste Wereldoorlog 5 grote slagen uitgevochten. De belangrijkste was de Derde Slag van Ieper die startte op 31 juli 1917 en eindigde in november van het zelfde jaar. In de loop van deze slag werden er een aantal kleinere en plaatselijke veldslagen uitgevochten.

Over de hele Salient veranderde het front tussen mei 1915 en juni 1917 nauwelijks. Loopgraven werden ondertussen versterkt, fortificaties gebouwd… Zo ontstonden in die periode de 9 kilometer brede Duitse versterkingen van de Flandern I, II en III-Stellungen. 

Deze stellingen strekten zich uit over de hele Ieper Salient en werden meestal gebouwd achter een heuvelrug, dus uit het oog van de geallieerden.
De bunkers lagen overal in het landschap verspreid in een dambord-motief, zodat het uitschakelen ervan veel energie en munitie zou kosten. Hoe de bunkers in het landschap ingebed zijn, is nog te zien op Tyne Cot Military Cemetery en op het Deutscher Soldatenfriedhof in Langemark.

Bij het inplanten van deze stellingen werd op een verstandige manier van de landschapselementen gebruik gemaakt, o.a. van de hoogteverschillen.  De natuur had zich tussen 1915 en 1917 ook al voor een deel hersteld. 

De Duitse bunkers waren uitstekend gecamoufleerd met aarde, gras… zodat ze vanuit de lucht heel moeilijk zichtbaar waren.  Na de verovering door de geallieerden zouden deze bunkers hun enige schuilplaatsen zijn. 

De door de Britten veroverde bunkers, waarvan de opening dikwijls werd verlegd naar het westen, dienden in de eerste fase na de verovering als verband- of commandopost. In een latere fase werden het opslagplaatsen voor munitie of andere voorraden.

De Britten hadden ondertussen vooral dug-outs gegraven, omdat het bijna onmogelijk was om in de lager gelegen posities bunkers te bouwen.
Naarmate de oorlog evolueerde werd er op meerdere plaatsen een eerste frontlinie aangelegd van eenvoudige loopgraven. In tegenstelling tot de dieper gelegen onder-steuningsloopgraven, waren er daarin weinig manschappen aanwezig.

Kort voor de Derde Slag van Ieper deden de Duitsers overal in de sector kleine mijnen ontploffen (de camouflets) omdat ze ervan overtuigd waren dat de Britten overal mijnen hadden geplaatst onder hun linies, zoals het geval was geweest in juni 1917 in Mesen en omgeving. Tegelijkertijd hadden verkenningsvluchten laten optekenen dat er veel blauwe klei aan de oppervlakte lag. De Duitsers gingen ervan uit dat het ging om mijnschachten, terwijl het in feite uitgravingen voor tunnels, schuilholen en opslagplaatsen waren. De Britten hadden niet de middelen om op een veel grotere schaal een mijnenoorlog te ontketenen dan dat zij gedaan hadden in Mesen en Wijtschate. 

Gedurende de 6 weken dat het offensief op Passendale was uitgesteld (tot 31 juli), was het zeer mooi weer. Vanaf 31 juli, toen het offensief begon, was er alleen nog ‘de regen’. De regen en het kapotgeschoten landschap zorgden ervoor dat de tanks, die eerder hun intrede hadden gedaan op het slagveld, bleven steken in de modder. Het kostte immense moeite om ook de artillerie steeds verder naar voren te verplaatsen.
Het duurde ook uren voor de infanteristen te voet de frontlinie bereikten: men had bijvoorbeeld 12 uur nodig om vanaf de Menenpoort in Ieper te marcheren tot aan de eerste linies in Zonnebeke.

Landschapselementen die de mens zelf had aangelegd, waren ook van fundamenteel belang. De heuvel van de schietstand die de Hollanders hadden aangelegd op Polygon Wood, was voor de ene partij een referentiepunt, voor de andere een uitkijkpost. Voor de rest was het een schraal landschap geworden waar evenmin diepe en veilige loopgraven konden worden gegraven. Daar was het grondwater de oorzaak van.
Schermen van jute werden met een bepaald deel van het landschap beschilderd. Het was de bedoeling wat achter de schermen lag te onttrekken aan het oog van de vijand; in een aantal andere gevallen wilde men de vijand misleiden en landschapselementen doen veronderstellen die er niet waren. 

Op de heuvelrug van Broodseinde waren verschillende bunkers ingegraven in een duidelijk zichtbaar dambordmotief. Dit is nu nog te zien in de opstelling van de bunkers op Tyne Cot Military Cemetery.



Broodseinde en andere subsectoren konden veroverd worden bij droog weer. Toen het op 5 oktober 1917 weer begon te stortregenen (Broodseinde werd veroverd op 4 oktober), stopten ook de successen van de geallieerden. Tussen Broodseinde en Passendaledorp was de bedding van de spoorweg Ieper-Roeselare de enige bescherming in het open en vernielde landschap. De spoorwegberm was ook belangrijk als enig merkteken in het landschap dat de soldaten konden volgen op terugweg naar Ieper. De spoorwegberm werd voortdurend gerepareerd. Gebeurde dit niet, dan was deze infrastructuur definitief verloren.

Ook hier was er achter de heuvelrug heel weinig schade. De beschietingen hadden immers specifieke doelen en wat er buiten lag, werd niet beschoten.

In volle veldslag werd ook nieuwe infrastructuur  aangelegd; greppels voor telefoonlijnen, afwateringskanaaltjes, smalsporen... en dit hoofdzakelijk ’s nachts. Het zou nog weken duren voor Passendale en zijn heuvelrug werden veroverd. Tegen de winter waren de Britten volledig meester van de hoogste toppen en konden ze van daaruit de Duitsers observeren, konden ze zelf versterkingen inrichten… Het was ooit anders, maar…
In de Vierde Slag van Ieper moesten de geallieerden, vanaf april 1918, alles wat zij veroverd hadden, weer vrijwillig prijsgeven. Zowel de Engelsen als de Fransen hadden een gebrek aan manschappen. Uit de Salient werden er hele divisies overgeplaatst naar de Somme, Péronne…

Het front in de Salient raakte onderbemand en men kon alleen maar terugtrekken. Opgejaagd door de Duitsers evacueerden de geallieerden Dikkebus, de Kemmelberg, Belle… Aan de andere kant van de Kemmelberg  werden de Duitsers opgevangen bij linies die eerder als reserve waren aangelegd.

Eenmaal het Duitse offensief begon te stokken, bereikte het moreel een nulpunt en werden de Duitsers in een gecombineerd initiatief over de hele Salient definitief teruggedreven.

Op 11 november 1918 was het Wapenstilstand.
 
Hooge
 
Hooge is een klein dorpje op de Meenseweg, op een viertal kilometer ten zuidoosten van Ieper. Het dorp heeft zijn naam gegeven aan één van de bloedigste sectoren in de Salient. Het gaat om de sector die begrensd wordt door de spoorweg Ieper-Roeselare (die nu de weg is naar Zonnebeke) en door de Menin Road zelf. Het kruispunt van deze 2 assen kreeg de naam Hell Fire Corner. Op Hooge lag het Kasteel Hooghe van de familie De Vinck. Dit zorgde voor een gesloten landschap bestaande uit tuinen, bosjes, wateringen… De hele streek was trouwens heel  bosrijk.
Rond Hooge werd er 4 jaar quasi zonder onderbreking gevochten, ook al omdat de heuvelrug van Bellewaerde één van de hoogste was van de hele Salient. Ook hier lagen de loopgraven van het Duitse leger in 1915 op de toppen van deze heuvelrug. Ze liepen dwars door het kasteeldomein en sloten in het noorden aan bij de loopgraven voor Potyze en Polygon Wood en in het zuiden bij Sanctuary Wood en Hill 60.

De loopgraven liepen dwars over de Menin Road. Het oversteken van de Menin Road was steeds een hachelijke onderneming omdat elke beweging vanuit de Duitse stellingen kon worden opgemerkt.

Om de bevoorrading aan beide kanten van de Menin Road te garanderen werd er door de Britten onder de weg een tunnel gegraven: de Cuilvert.
De Britten probeerden in juni 1915 met verschillende kleine veldslagen de Bellewaerde-heuvelrug te heroveren, doch zonder resultaat. Wat niet lukte bovengronds, probeerden ze dan maar ondergronds. Vanaf juli 1915 woedt er een heuse mijnenoorlog in de ondergrond van Hooge. Op verschillende momenten worden van de beide kanten mijnen tot ontploffing gebracht. Het zijn ontploffingen van een eerder klein kaliber die wat schade aanrichten, maar die toch het verloop van de oorlog niet beïnvloeden.

Bij Hooge werden de tunnels grotendeels gegraven door een zanderige laag, in tegenstelling tot de meeste andere sectoren, waar vooral door klei werd gegraven. Het is interessant ook even stil te staan bij wat er zich naar aanleiding van een mijnont-ploffing afspeelde. De krater werd eerst veroverd door de legger van de mijn, om dan heroverd te worden door de oorspronkelijke bezetter van de locatie. De ene partij bezette dikwijls de ene kant van de krater; de ander partij de andere kant. Dit leidde dan tot hachelijke situaties waarbij de legers oog in oog stonden met elkaar en ze elkaar zonder veel bescherming wederzijds bestookten. Alleen…  veel terreinwinst bracht dit nooit op.

Begon de ene partij met het laten ontploffen van een mijn, dan moest de andere dat ook doen. Op die manier ontstond er een echte ondergrondse mijnenoorlog. Het was daarbij niet alleen de bedoeling wederzijds mijnen tot ontploffing te brengen; ze wilden ook elkaars tunnellers ondergronds uitschakelen. De ondergrondse oorlog zou maanden duren.

Rond Hooge zouden de linies tot aan de Derde Slag van Ieper in 1917 bijna ongewijzigd blijven. Bij Hooge was het landschap 500 meter achter het front onaangeroerd. Toch merkwaardig zo dicht achter de hel.
 
Hill 60 en de Caterpillar (Hill 59)
 
Een sector waarvan de naam nog altijd nazindert, is de sector Hill 59 - Hill60, en niet in het minst om de ondergrondse slagen die hier werden uitgevochten. Het landschap werd door de mens gecreëerd, net als de Bluff en Sint-Elooi (zie verder). Hill 60 bestaat immers grotendeels uit de aarde die werd uitgegraven voor de spoorlijn Komen-Ieper. Aan de kant werden in een latere fase nog zandafval en steenslag gestort.

Hill 60 bestaat uit een heuvelrug die aan de beide kanten schuin afloopt en die, zoals overal, een uitstekend overzicht biedt op de vijandelijke linies onderin. Einde 1914 werden deze beide heuvels door de Duitsers op de Fransen veroverd. In februari 1915 werd deze sector door de Engelsen van de Fransen overgenomen.

Doorheen 1915 werd er continu gevochten om de heuveltoppen en wisselden ze meer dan eens van kamp. De loopgraven lagen in veel gevallen bijna tegen elkaar. Hill 59 en Hill 60 waren ondertussen een maanlandschap geworden. 

Op 17 april 1915 werden hier de eerste Britse mijnen tot ontploffing gebracht.  In 1916 werd het bovengronds rustiger. Het oorlogsgeweld verplaatste zich echter naar de diepte. In de ondergrond kon men relatief gemakkelijk ondiepe mijnschachten graven van waaruit er regelmatig kleinere wederzijdse mijnontploffingen werden uitgevoerd. De bedoeling van deze acties was niet strategisch; de ontploffingen hadden alleen tot doel om te doden. Sporadisch bereikte een dergelijke ontploffing ook de oppervlakte.

Hill 60 speelde een cruciale rol in de Derde Slag bij Ieper. Hill 60 lag op het meest noordelijke punt van de heuvelrug van Wijtschate-Mesen. De heuvel in handen krijgen was cruciaal om te vermijden dat de Britten bij hun aanval op Passendale zouden worden beschoten op hun rechterflank. Onder Hill 60 en de Caterpillar rechts van de spoorweg werden daarom 2 gigantische mijnen tot ontploffing gebracht die de  Duitse linies zouden decimeren
   
De Bluff


 
De Bluff ligt een tweetal kilometer ten zuiden van Hill 60 en is eigenlijk een belangrijk tunnelgebied. De Bluff was echter geen onderdeel van de Mijnenslag van juni 1917. De Bluff was voor de Duitsers al een strategisch onderdeel van de Eerste Slag bij Ieper.  Het was in feite een volledig kunstmatig landschap dat ontstaan is door het doorgraven van een richel voor het Kanaal Ieper-Komen. 

De uitgegraven aarde werd aan beide zijden van het kanaal gestort zodat er een langgerekte heuvelrug ontstond van ongeveer 9 meter hoog. Aan de noordzijde stopt deze heuvelrug steil: The Bluff.

Geologische omstandigheden zorgden er op het einde van de 19de eeuw en bij het begin van de 20ste eeuw voor dat de kanaaloever continu instortte en er definitief werd afgezien van het herstel in 1913. Daar zat natuurlijk ook het begin van de oorlog tussen.

Tijdens de Eerste Slag bij Ieper kwamen de loopgraven pal op de Bluff te liggen. Dit zou zo meer dan 2 jaar blijven.  Zoals ook in andere sectoren namen de Britten in februari 1915 de sector  over van de Fransen.

Het reliëf gaf de Britten een uitgesproken voordeel. De Bluff was immers langs de ene kant beschermd door een helling en langs de andere kant door de ravijn van het kanaal Komen-Ieper.

In tegenstelling tot andere plaatsen in de Salient, bezetten de Britten op de Bluff de hoogste posities.  Op die manier hadden zij een duidelijk overzicht op de Duitse linies van Hill 60 tot aan Sint-Elooi. Aan de voet van de Bluff was dan het niemandsland.

Vanaf 1915 plaatsten de Duitsers al mijnen onder de Bluff omdat een frontale aanval onmogelijk was. De tegenzet was een reeks defensieve
gangen van de Britten.

De geologische omstandigheden om tunnels te graven waren dezelfde als elders in de Salient. Alleen konden de tunnels en schachten gemakkelijker ontwaterd worden door de nabijheid van het kanaal.

Bij het ondergraven van de vijandelijke stellingen waren het nu de Duitsers die in het voordeel waren. Maar op 11 december 1916 werden de Duitse ondergrondse stellingen door een Britse ondergrondse ontploffing grotendeels opgeruimd en/of veroverd.

Vanaf dit moment bracht de ondergrondse oorlog geen oplossing meer en verplaatste de strijd zich naar het bovengrondse, met de inzet van mortieren die veel gerichter doelen konden bestoken dan de gewone artillerie. Na meer dan 2 jaar onophoudelijk bestookt te zijn, was de Bluff tot een molshoop gereduceerd.

Enkel in het begin van de oorlog hadden bomenrijen en de beboste oevers van het kanaal  een strategisch belang. In geen tijd werden die in de loop van 1915 weggeveegd.

Dat de infrastructuur ook hier een rol speelde, bewijst de fameuze Dammstrasse (vanuit White Chateau naar de weg Sint-Elooi – Waasten). Wat oorspronkelijk een holle weg was, werd in 1915 - 1916 door de Duitsers omgetoverd tot een bastion in één lijn.

In de begindagen van de Derde Slag van Ieper werd hierom een verbitterde strijd gevoerd met onnoemelijk  zware  verliezen voor de Britten.  Deze sector werd eveneens  in de Vierde Slag in april 1918 door de Duitsers heroverd om dan in september definitief te worden heroverd door de Geallieerden.
 
Sint-Elooi
 
Sint-Elooi ligt op dezelfde heuvelrug als Hill 60 en de Bluff, maar iets lager. De sector werd in 1915 overgenomen van de Fransen en was vanaf begin 1915 tot maart 1916 het scenario van een continue mijnenslag met installaties en ontploffingen van de beide kanten. Het dorp Sint-Elooi wordt vereenzelvigd met de Mound. Dit is een uitstulping in het landschap van enkele meters hoog. Volgens de ene bron was dit een oude grafheuvel; volgens andere bronnen was dit gewoon een stapel overtollige bakstenen. De Mound is een goed voorbeeld van hoe een landschappelijk element, hoe onbeduidend ook, van bepalende aard kan zijn voor de afloop van een slag.

Zoals steeds is het voordeel voor de eenheden die op de hoger gelegen posities gepositioneerd zijn (zie eerder). Jammer genoeg lagen weeral de Britse stellingen het laagst.  Na de ontploffing van verschillende mijnen bij de Mound was deze volledig van de kaart geveegd.

Sint-Elooi was in juni 1917 het weinig  benijdenswaardige hoogtepunt van de mijnenslag. Tot dan waren vanaf 1916 de posities ongewijzigd gebleven. Ondertussen was het landschap dermate toegetakeld dat er van loopgraven bijna  geen sprake meer was. De sector werd in de Vierde Slag in april 1918 door de Duitsers heroverd om  dan in september definitief te worden heroverd door de geallieerden.
 
De heuvelrug van Wijtschate - Mesen
 
Tussen Mesen en Wijtschate maakt het front een uitstulping in Westelijke richting. Dit is niet toevallig als je weet dat de Duitsers van einde 1914 tot midden 1917 over de hele sector konden profiteren van het hoogteverschil.  De Duitsers hadden deze heuvelrug, hoe beperkt de hoogteverschillen ook zijn, einde 1914 veroverd op de Fransen.

Deze uitstulping had echter tot gevolg dat vanaf Sint-Elooi (naar het noorden) de geallieerden konden beschoten worden van voor en in de zij. De Duitsers hadden daarnaast een goed zicht op de aflopende hellingen in de richting van Ieper, zodat zij alle voorbereidingen van de Derde Slag van Ieper konden observeren. De heuvelrug moest dus al in een eerste fase worden veroverd. 

Zoals dat bijna overal het geval was in de Salient was het landschap een afwisseling van bomenrijen, kleine bossen, dorpskernen en landbouwgrond. Elke mogelijkheid om loopgraven te camoufleren, om fortificaties aan te leggen werd daarbij benut.

Na de Tweede Slag van Ieper zullen de Duitsers verscholen in de bossen een heel net van betonnen geschutfortificaties aanleggen met goed gedraineerde loopgraven. Vanaf dan worden ook boerderijen versterkt. De aanvoer van materiaal… gebeurde langs goed onder-houden (spoor)wegen en zelfs langs kabelbanen.

De Engelse loopgraven lagen in 1914 ook hier onderaan een helling. Gevolg was dat, opnieuw door zware regenval, al het overtollige water van de hellingen afliep en de loopgraven herschiep in een zwembad.

Op de heuvelrug van Mesen-Wijtschaete kwamen in juni 1917 een aantal mijnen tot ontploffing. Deze ontploffingen hadden tot doel het front in het zuidelijke gedeelte van de Salient recht te trekken om te vermijden dat bij de latere fase (de bestorming van Passendale) de Duitsers de rechterflank van de aanval onder vuur zouden nemen.

In voorbereiding van deze mijnenslag werd een heel stelsel van offensieve mijnengangen gegraven, samen met ondergrondse schuilholen… Om o.a. de afvoer van overtollige aarde mogelijk te maken zonder dat dit onder ogen kwam van de vijand,  werd er ook een heel stelsel van smalsporen, verbindingsloopgraven…  aangelegd.
 
Ploegsteert  tot (de) Kemmel(berg)
 
Tussen het zuidwestelijke deel van de Mesen-heuvelrug en de Franse grens ligt de sector Ploegsteert tot aan de Kemmelberg. Al in oktober 1914 waren de geallieerden de heuvelrug van Mesen kwijtgeraakt. Zij hielden echter stand voor Ploegsteert dat in Britse handen bleef.

Zoals eerder gezegd, hadden de Duitsers de Mesen-heuvelrug in handen, van waaruit zij Ploegsteert en omgeving continu in het vizier hadden. Op die manier was de situatie niet verschillend van  de andere sectoren van de Salient.

Naarmate de loopgraven dichter bij de Franse grens lagen, werden de glooiingen in het landschap minder uitgesproken en lagen de loopgraven meer en meer op hetzelfde niveau.

Op het einde van 1914 vielen de vijandelijkheden grotendeels stil, afgezien van losse artilleriebeschietingen, mortierinslagen en sluipschutters. Fundamenteel zouden de linies tot in juni 1917 niet meer veranderen.

In niemandsland werden in deze rustigere periodes boerderijen of andere bebouwing die in de weg stonden, opgeblazen. Al het materiaal werd gebruikt om de loopgraven verder te versterken.

Eind 1914 was er aan geallieerde zijde een aaneensluitend lint ontstaan van loopgraven van Ploegsteert tot op de Kemmelberg. Ze boden echter weinig bescherming. Na een meter graven stootte men op water; borstweringen waren meer dan noodzakelijk.

De Ploegsteertsector kon niet ontsnappen aan de Derde Slag van Ieper. Van de mijnen die geplaatst werden, ging slechts een deel de lucht in. Een viertal mijnen werd zo in reserve gehouden om een eventuele Duitse tegenaanval  te stuiten. Een van de mijnen ligt hier ten andere nog altijd onontploft onder de grond.

De sector werd bij het begin van de slag al bevrijd, evenals de Mesen-Heuvelrug. Bij de Kaiserschlacht in het voorjaar van 1918 werden alle Britse linies in de sector tot over de Kemmelberg overrompeld en stonden de geallieerden even ver als 9 maand voordien! Ploegsteert werd de eerste keer in de oorlog bezet.

Toen de geallieerden vanaf augustus 1918 in het tegenoffensief gingen in Artesië en aan de Somme, waren de Duitsers verplicht troepen te onttrekken aan de Ploegsteertsector, verminderde de druk op Ieper en op de hele regio rond Ieper en kon het eindoffensief ingezet worden dat in november 1918 eindigde met de wapenstilstand.
 
Bibliografie 
  • The Western Front North – Battlefield Guide,  Major and Mrs Holt, Pen and Sword Military, ISBN 0 85052 933-6
  • De Slagvelden van Wereldoorlog  1 - Van Ieper tot Passendale: het hele verhaal – Peter Barton, Lannoo, ISBN 9 789020 – 980394
  • www.PathsofGlory.co.uk (loopgravenkaarten)
  • Front Kaart 1914-1918 – Memorial Museum Passchendaele – Aquaterra en Roularta Media Groep – ISBN 9789078131045
  • De Westhoek XL – Jan Yperman – Davidsfonds Leuven – ISBN 9789058266224
  • Weathered Witness, Relics of the First World War – Wim Degrande/Patrick Goossens – Davidsfonds Leuven – ISBN 9789058264848
  • An illustrated History of the First World War – John Keegan – Knopf – ISBN 037541259X
  • The History of World war I in Photographs – Richard Hamilton:The Daily Mail – Parragon – ISBN 978I407574875
  • Militaire geschiedenis van de Westhoek – Docent Frederik Demeyere – Syntra West – Finaliteit Gids Westhoek  

Gepubliceerd 14/01/2016.