Marie-Thérèse Declerck alias Mietje Deboeuf
La Joconde (Mona Lisa) aan het front
 
Auteur van deze bijdrage: Chris Vandewalle
 
Steekkaart
  • Naam: Marie-Thérèse Declerck, ook Mietje Boeuf genoemd
  • Geboren: 11 mei 1848, Nieuwkapelle
  • Getrouwd: 20 november 1873 met August Deboeuf (1846-1898)
  • Kinderen: Alois (°1874), Désiré (°1876), Emiel (°1877), Hermina (°1878), Emma (°1880), Zenobie (°1881), Irma (°1882), Zenobie (°1884), Karel (°1885), Pelagie (°1887) en Sylvie (°1889)
  • Beroep: werkster
  • Overleden: 1 april 1922, Kaaskerke
Werkster, vrouw en (soldaten)moeder

2016 en de DE ZIJkant van de oorlog brengen een nieuwe kijk op ‘Mietje Boeuf’. Met dit artikel willen we een aanzet geven naar ruimer onderzoek rondom haar figuur. Marie-Thérèse Declerck, staat bekend als oorlogsmoeder ‘Mietje Boeuf’ of ‘la Joconde’ en woonde langs de IJzer op het grondgebied van Oudekapelle. Ze was sinds 1898 weduwe van August Deboeuf. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak kwam haar eigen woning (aan kilometerpaal 19) in volle frontlinie te liggen. Deze weigerde ze te verlaten. Acht maanden lang - tot juni 1915 - bracht ze door tussen de soldaten, tot ze uiteindelijk werd geëvacueerd. Decennia lang werd ze ook herinnerd als één van de soldatenmoeders langs de IJzer. Weliswaar in de schaduw van Madame Tack. Maar wie is deze opmerkelijke werkster, vrouw en moeder?  
 
Nieuwkapelle

Op woensdag 10 mei 1848 om 19.00 uur werd Maria-Theresia geboren in het gezin van August en Godelieve Declerck-Carrein. Het gezin telde toen reeds vier kinderen: Philippe (1832), Melanie (1837), Carolus (1841) en Engelbertus (1844) en woonden in Nieuwkapelle. Haar geboorte werd de volgende dag om 08.00 uur aangeven door haar vader August in het bijzijn van gemeentesecretaris Charles Vanhee en veldwachter Pieter Syoen. Samen met burgemeester Carolus Misselyn werd geboorteakte door hen ondertekend. August Declerck (1789-1862) verdiende zijn kost als dienstbode of als werkman in de landbouw. Hij was afkomstig uit Woumen (de Rhille) en huwde op 10 oktober 1832 met de 20-jaar jongere Godelieve Carrein (1808-1899). Zij was ook werkzaam als werkster of dienstmeid in Nieuwkapelle.
 
Over de kinder- en jeugdjaren van Marie-Thérèse Declerck is niets geweten. Ze leerde lezen en schrijven op de school in Nieuwkapelle en na haar lagere school werd ze net als haar andere familieleden tewerkgesteld op een hoeve in de onmiddellijk omgeving. Zij is veertien wanneer haar vader sterft. August Declerck overleed op 21 maart 1862. Hij werd 72 jaar. De eerste zoon die huwde binnen het gezin Declerck-Carrein is Carolus. Zijn huwelijk met Joanna-Clara Everaert (°Pervijze 1839) werd gesloten in Nieuwkapelle op 1 mei 1865. Acht jaar later in 1873 vonden twee huwelijken plaats. Engelbertus huwde een tweede maal in april met Nathalia Pitjou (°Leffinge 1839) in St.Joris. En op 20 november kwam de familie opnieuw in Oudekapelle bijeen om het huwelijk te vieren van hun jongste zus Marie-Thérèse die er huwde met August Deboeuf (1846-1898). Haar echtgenoot werd geboren in Kachtem op 30 maart 1846. En net als zijn ouders Joseph en Rosalia Casier verdiende August er zijn brood als werkman in Emelgem. Na zijn huwelijk verhuisde hij definitief naar Oudekapelle, waar hij op 17 december 1873 officieel werd ingeschreven en zocht hij werk in de omgeving van Oudekapelle.
 
Oudekapelle

Dat de jonge Marie-Thérèse goed haar kost verdiende mag blijken uit de aankoop van een stukje grond op 23 februari 1872. De verkoper was landbouwer Petrus Callemeyn-Vanderhaeghe. Het stukje grond (0,90 aren) was gelegen in de Kleine Oosthoek van Oudekapelle langsheen de IJzer en zou dienen voor de bouw van een eigen woning. Dit gebeurde in 1874-1875. Ondertussen werd in 1874 ook hun eerste zoon geboren. Alois kwam ter wereld op 22 juli 1874. Na de bouw volgden nog: Désiré (1876-1876), Emiel (1877), Hermina (1878-1878), Emma (1880), Zenobie (1881-1882), Irma (1882), Zenobie (1884-1884), Karel (1885), Pelagie (1887-1888) en Sylvie (1889-1890).  Van de negen kinderen zullen uiteindelijk vijf de volwassen leeftijd bereiken en huwen. In 1895 en 1897 verlaten de twee oudste zonen de ouderlijke woning. Emiel en Alois verhuizen naar St.-Jacobskapelle. Waar Alois in 1898 huwde met Florentia Staes (°Nieuwkapelle 1873). Na hun huwelijk vestigde het koppel zich in Nieuwkapelle.
 
Het echtpaar Declercq-Deboeuf is net geen 25 jaar gehuwd wanneer het noodlot toe slaat. August Deboeuf sterft – onverwacht - op 16 juli 1898 in Kaaskerke. Hij is 52 jaar en is overleden om 22.00 uur ‘langs den IJzerweg in Kaaskerke’, aldus de overlijdensakte. Wat er concreet in Kaaskerke gebeurde is ons tot op heden onduidelijk. Het overlijden werd ‘s anderendaags aangegeven voor de burgemeester van Kaaskerke door zijn zoon Emiel Deboeuf en veldwachter Leopold Deturck. Marie-Therese Declerck werd op 50 jarige leeftijd weduwe met nog drie inwonende kinderen: Emma, Irma en Karel. Een jaar later werd Marie-Thérèse opnieuw met de dood geconfronteerd. Haar moeder Godelieve Carrein sterft op hoge leeftijd (91 jaar) in haar woning in de Lepelstraat in Nieuwkapelle.
 
Doch het leven gaat verder en ook haar andere kinderen verlaten de woning. Dochter Irma Deboeuf vertrok in 1900 naar Oostende om te dienen bij de weduwe De France. Na een tussenstop in Oudekapelle trok ze verder naar Brussel waarna ze op 14 april 1904 huwde met schipper Alphonse Dewit (°Niel 1884). Ook Karel Deboeuf verliet de woning en vertrok als koopman in 1901 naar Kaaskerke. Dochter Emma huwde in 1902 met Achille Vanassche (°Woumen 1871) en verhuisde naar Oostende. Doch Karel keerde terug naar zijn moeder in november 1906 en bleef bij haar inwonen tot aan zijn verhuis in maart 1912. Hij vertrok richting Antwerpen. Zoals verschillende bronnen aangeven, waren de kinderen Deboeuf werkzaam als binnenschippers in Vlaanderen.
 
Aan het IJzerfront

In november 1914 nestelde de oorlog zich dicht bij haar woning langs de IJzer, pal op het front. Haar uitzicht over St.-Jacobskapelle, Kaaskerke en Diksmuide veranderden in een oorlogslandschap van de IJzervlakte. De Duitsers installeerden zich langs de weg Diksmuide-Woumen en de Belgsiche stellingen kwamen langs de IJzerdijk. De burgerbevolking maakte zich uit de voeten. Het werd er veel te gevaarlijk en onleefbaar te midden de gevechtsoperaties. Iedereen vertrok. Marie-Thérèse (66 jaar) bleef. Ze weigerde halsstarrig om haar eigen gebouwde woning te verlaten. Tot halfweg juni 1915 zal ze het dagelijks leven delen met de soldaten aan de IJzer. Verschillende soldaten en regimenten getuigen van haar aanwezigheid in de eerste linie.
 
21 december 1914 : Een veteraan beschrijft na de oorlog hun eerste ontmoeting. Hoe een bataljon jagers te voet, een compagnie cyclisten en een mitrailleurcompagnie op 21 december 1914 de opdracht kreeg een bruggenhoofd te installeren aan de andere kant van de IJzer bij het bosje van het ‘presque île’. De bedoeling van de operatie ontging hen, maar bevel is bevel. En dus vertrok de groep uit Lo, richting IJzer. Om vier uur ’s nachts stonden ze in een haastig gegraven loopgraven op de IJzerdijk, met hun voeten in het water. Iedereen had honger, dorst, kou. Stond daar toch geen bejaarde vouw dampende mokken koffie uit te schenken. Bij gebrek aan beter gebruikte ze een ijzeren geëmailleerde nachtpot. Maar de koffie was warm. En het gebaar hartverwarmend. De soldaten bleven en ook Mieke Deboeuf. ‘Vanuit een kaduke stoel bij de haard bekeek het oudje zwijgend het komen en gaan van de soldaten, berustend in de vreselijke tragedie die zich voor haar afspeelde.’ De oversteekplaats naar het bruggenhoofd lag bij haar huis. Omdat het bruggenhoofd bezet bleef, richtte de commandant van de eenheid er zijn gevechtspost in. De muren van de woning werden versterkt met gewapend beton en vormden samen met redoute Albert en Elisabeth een reeks fortificaties langs de IJzerdijk’.

Bron: Tasnier L. 1928: Notes d’un combattant de la campagne 1914-1918, Bruxelles.
 
Haar aanwezigheid tijdens de winter van 1914-1915 werd voor de soldaten duidelijk een begrip. Mietje Boeuf werd populair. Ze trakteerde de Belgische patriotten op koffie en sprak bemoedigende woorden. Haar woning is betrekkelijk veilig. Als het door het Duitse geschut te hevig werd, schuilde ze samen met de soldaten in de loopgrachten. Naar verluidt schoot ze tijdens haar verblijf in de stellingen soms eigenhandig en uit woede naar de Duitse bezetter. Vloeken kon ze als geen ander. In januari 1915 kreeg ze haar bijnaam: la Joconde of Mona Lisa. Deze bijnaam en haar opmerkelijk lach werd onder de soldaten zeer snel een begrip. De bijnaam kreeg ook een vermelding op de sectorplannen om de ligging van haar woning precies aan te duiden. Het 7de Linieregiment nam op 12 januari 1915 hun posities langs de IJzer in en waren eveneens verwonderd om er nog een vrouw aan te treffen. De onderluitenant De Wasch schreef in een opwelling dat hij la Joconde had teruggevonden. Dichter en romancier Pierre Nothomb (1887-1966) schreef een kort gedicht over La Joconde. Hij publiceerde dit in zijn werk L’Yser. Les villes saintes. La victoire. La bataille d'été dat in 1916 werd uitgegeven in Parijs. Het verwoordt opnieuw haar glimlach en moederlijke warmte voor de vele frontsoldaten:
 
Elle a peut-etre un peu vieilli,
vous m’avouerez qu’il y a de qoui
son front s’est ride, ses joues se sont fletries.
et elle n’a plus toutes ses dents,
mais, quand elle rencontre un soldat,
Elle sourit toujours sous son bonnet blanc.
 
Elle a perdu sa belle robe de velours et sa riche echarpe de soie,
Que voulez vous? Le temps n’est plus a l’amour et la laine protege mieux de froid
Mais, quand elle verse a boire a ‘ses enfants’, elle sourit toujours sous son bonnet blanc.
Sa chaumiere n’est pas un palais, il y a trou d’obus dans le toit.

 
Niet alleen teksten of gedichten gaven blijk van haar gulhartige aanwezigheid op het front maar ook diverse foto’s werden van haar persoon gemaakt. In het bijzonder haalde ze op zondag 11 april 1915 de voorpagina van het Franse tijdschrift ‘Le Miroir’. Alvast sprekende foto’s en onderschriften.
 
Vanaf 1915 worden de Duitse beschietingen heviger. Een bron vermelde dat: een obus van een zware Duitse batterij trof haar woning. Gewond werd ze geëvacueerd. Andere bronnen zeggen dat ze in juni 1915 ziek werd en samen met haar bezittingen en haar geit – richting Wulpen – werd geëvacueerd.  Wat uiteindelijk ook gebeurde. Voor haar opmerkelijk verblijf in de eerste frontlinie verleende Koning Albert haar op 5 augustus 1915 het Burgerkruis 1ste klas. Opnieuw heeft een foto deze koninklijke erkenning vastgelegd.
 
Kaaskerke

Na de oorlog – op 16 oktober 1919 – werd ze definitief uitgeschreven in de gemeente Oudekapelle. Ze was eerder – in september 1919 – gehuisvest in Veurne in een barak in de Noordburgweg. Voor de materiële oorlogsschade en uit dankbaarheid van de frontsoldaten ontving Mietje Boeuf op 9 februari 1921 een som van 3.742 Belgische Frank. Deze som werd ingezameld door twee Antwerpse kranten ‘De Nieuwe Gazet’ en ‘La Métropole’.  Het zou dienen voor de heropbouw van haar woning langs de IJzer. Doch de puinen van haar woning waren reeds eigendom geworden van haar dochter Irma Dewit-Deboeuf uit Boom. Voor haar laatste levensjaren nam ze intrek bij haar zoon Karel Deboeuf aan de Hoge Brug in Kaaskerke. Ze zal er ook overlijden op zaterdag 1 april 1922 om 06.00 uur in de morgen. Ze werd 74 jaar.