Inleiding
0. INLEIDING

0.1. GEOGRAFISCHE SITUATIE TUSSEN NOORDZEE EN LEIE


Het landschap waar "de grote oorlog" zich afspeelde, was uitermate bepalend voor het verloop van de krijgsverrichtingen. We kunnen een viertal verschillende zones onderscheiden:

0.1.1. De kuststreek

De Noordzeekust zal het doel van de Duitse troepen blijven. De Noordzee en het Kanaal vormen immers de natuurlijke grens met Groot-Brittannië. De Belgische havens Oostende en Zeebrugge zullen in Duitse handen vallen en zullen belangrijke onderzeeboothavens worden.

De Franse havens Duinkerke, Calais en Boulogne zullen in geallieerde handen blijven en zullen uiterst belangrijk zijn voor de aanvoer voor de B.E.F..

0.1.2. Het IJzerfront

Het "IJzerfront" kunnen we situeren vanaf de Noordzee, via de IJzer, het kanaal Ieper-IJzer tot aan Steenstrate. Dit deel van het front in West-Vlaanderen zal vooral door Belgische, met hulp van Franse troepen, verdedigd worden.

Na de onderwaterzetting, eind oktober 1914, zal er een natuurlijke hindernis ontstaan die voor de Duitse Mariniers een bijna onoverschrijdbare hindernis zal blijven en dit gedurende de hele oorlog.

0.1.3. De Ieperboog

Reliëf

Het terrein in de frontomgeving van Ieper, lijkt op het eerste zicht tamelijk vlak. Toch is dit niet echt zo. Het best van al kan men het reliëf van het gevechtsgebied vergelijken met een soepbord dat in twee gebroken is. De breuk komt dan overeen met de kanalen van Ieper naar de IJzer (noordelijke richting) en naar de Leie (zuidelijke richting) met Ieper als middelpunt. De rand van het bord komt dan overeen met de uitloper van de Vlaamse heuvelkam die in een wijdse boog om Ieper heen ligt. De frontlijn viel grotendeels met deze heuvelkam samen. Op deze heuvelkam ontspringen meerdere beken die ongeveer in noordelijke richting stromen. n het geologisch verleden sleten deze beken de bodem uit, waardoor er haaks op de Vlaamse heuvelkam kleine heuvelrugjes ontstonden. De kam van deze heuvelrugjes is meestal vlak en er bovenop ligt meestal een straat(je).

Van het zuidoosten naar het noordwesten ligt de vallei van de Hanebeek/Steenbeek. Ten oosten van deze beek lopen een aantal lage uitlopers van de 'Vlaamse Heuvelkam' die tijdens de oorlog namen kregen als 'Zonnebekeridge', ''s Graventafelridge', 'Stroombeekridge' en 'Langemarkridge'. Deze kammen worden van elkaar gescheiden door de Hanebeek (oostelijke zijarm), de Stroombeek en de Lekkerboterbeek.

Ten westen van en evenwijdig met de Steenbeek, is er een lagere rug waarop 'Verloren Hoek' en 'Mouse Trap ridge' gelegen zijn. Aan de westelijke kant van deze heuvelkam zijn er een aantal uitlopers die afdalen in de richting van het kanaal. Deze waren bij de Britten gekend als 'Bellewaerde ridge', 'St.-Jan ridge', 'Hill Top ridge', Mauser ridge' en Pilckem ridge'. Tussen de ridges vinden we weer kleine waterloopjes zoals b.v. de Zwaanhofbeek tussen de Hil Top en Mauser Ridge.

Vanuit militair oogpunt stelt dit soort terrein specifieke problemen omdat de vijand voor het oog verborgen is door de hoogteverschillen die soms maar enkele meters bedragen. Dit was zeker zo in de eerste oorlogsjaren, toen de observatie vanuit de lucht nog niet zoveel voorstelde.

In het zuiden lagen er op de Vlaamse Heuvelkam een aantal verspreide bossen. Tussen Bikschote en Het Sas waren er ook enkele bossen. Centraal lag Kitchener's Wood, ten westen van St.-Juliaan. Ten oosten van 's Graventafel lag het kleine Berlin Wood.

Bewoning

De woonkernen op het slagveld waren dikwijls niet meer dan een groepering van huisjes langs een weg of op een kruispunt. De nabijheid van het front had de inwoners uit de dorpen reeds op de vlucht gejaagd.

Naast de dorpen waren er overal boerderijen. Deze waren meestal stevig gebouwd en waren dikwijls door een wal omringd.

Spoorwegen en landwegen

Ieper was een spoorwegknooppunt met een viertal spoorwegen :
 
  • Ieper - Poperinge - Frankrijk
  • Ieper - Langemark - Kortemark - Torhout
  • Ieper - Zonnebeke - Roeselare
  • Ieper-Komen

Ieper was ook het knooppunt van alle belangrijke wegen uit de streek. De aanvoer van troepen en munitie en andere voorraden moest daarom vooral via Ieper gebeuren. Daardoor konden de Duitsers, door hun beschietingen te concentreren op Ieper en de wegen om Ieper, de geallieerde bevoorrading flink in de war sturen.

Hoofdwegen waren smalle kasseiwegen. De belangrijkste wegen waren Ieper-Menen, Ieper-Zonnebeke, Ieper-Poelkapelle en Ieper-Boezinge die zich dan uitsplitste in een aftakking naar Langemark en een aftakking via Steenstrate naar Diksmuide.

De secundaire wegen liepen ongeveer parallel met de hoofdwegen of maakten boogvormige verbindingen tussen de hoofdwegen. Deze wegen waren meestal aardewegen.

Waterwegen

De scheepvaartkanalen Ieper-IJzer en Ieper-Leie (dit laatste werd echter nooit voor de scheepvaart gebruikt) waren zowel bondgenoot als hindernis voor de geallieerden. Enerzijds was het een extra beveiliging om de vijand tegen te houden. Anderzijds moest alle bevoorrading en troepenaanvoer gebeuren via de bestaande of de noodbruggen en was een plotse evacuatie in een noodsituatie (zoals b.v. na de eerste Duitse chloorgasaanval op 22 april 1915) onmogelijk.

0.1.4 De valleien van de Douve en Leie

De West-Vlaamse heuvels lopen in het zuiden af naar de vallei van de Douve (ontspringt op de Zwarteberg en mondt in de Leie uit te Waasten). Nieuwkerke ligt tussen de Douvevallei en de Leievallei. Deze laatste vallei is bij Armentières zo'n 20 km breed en ligt op een hoogte van 20 m.

0.2. VAN BEWEGINGSOORLOG NAAR STELLINGENOORLOG

Op 4 augustus 1914 overschrijden Duitse legereenheden de Belgische grens. Van 5 tot 16 augustus worden de forten van de vesting Luik belegerd. Ondertussen rukt Duitse cavalerie op; op 12 augustus komt het aan de Gete tot de slag bij Halen.

Vanaf 14 augustus bewegen Duitse legers zich zuidwestwaarts. Op 19 augustus begint de belegering van de vesting Namen die op 23 augustus zal vallen. Het Belgisch leger moet zich vanaf 20 augustus naar de nationale vesting Antwerpen terugtrekken.

Aan de Belgisch-Franse grens bij de Maas stoten de oprukkende Duitse legers op de B.E.F. (Brits expeditieleger) en op Franse legers. De slag aan de grens, van 22 tot 24 augustus, dwingt de geallieerden tot een terugtocht. Op 27 augustus ontschepen Britse marinesoldaten in Oostende om in Antwerpen het Belgisch leger te versterken.

Het Belgisch leger verdedigt zich tegen de Duitse belegeringsgroepering en voert er drie aanvallen uit in de flank van de oprukkende Duitsers: van 24 tot 26 augustus, van 9 tot 13 september en van 25 tot 27 september.

Na 15 september trekken troepen vanaf de Aisne noordwaarts door wederzijdse overvleugelingspogingen in een wedloop naar de zee. Op 7 oktober dwarst een Duitse cavaleriedivisie Ieper maar op 13 oktober komen er Britse divisies aan.

Het Belgisch leger trekt zich vanaf 7 oktober vanuit Antwerpen westwaarts terug en stelt zich op 14 oktober achter de IJzer op. Het Duitse 4de leger rukt over heel West-Vlaanderen op en stelt zich op van aan de kust tot aan de weg Ieper-Menen. Vanaf de weg Menen-Ieper vormt het Duitse 6de leger de bezettingsmacht.

Hiermee zijn de stukken gezet en kan het "spel" beginnen !

Bron: © Robert Missinne, Interreg 1995, Lessenreeks 1914-18