Naamsteen 'Slag aan de IJzer 18-31 oktober 1914'
Praktische info
Wie/Wat
Slag aan de IJzer
Situering
Hemmestraat, ter hoogte van de vroegere spoorwegberm
Ramskapelle, Nieuwpoort
Datum
18/11/1984
Coördinaten
GPS-Referentie R5842 - Naamsteen - Slag aan de IJzer 18-31 oktober 1914 - Ramskapelle
DMSX N 51°06'39.1'' - E002°46'03.1''
DMX N 51°06.651' - E002°46.051'
D N 51.110850° - E002.767517°
UTM 31U E 483725 N 5662177
GOOGLE EARTH 51 06.651 N, 002 46.051 E
Kaarten
• Mapquest
Algemene info
'Naamsteen 1914-1918' Nr. 2 - eerste reeks - 1984 Op 18 november 1984 had in aanwezigheid van de burgerlijke overheden, vertegenwoordigers van de ambassadeurs van Frankrijk en Groot-Brittannië en talrijke afgevaardigden van vaderlandslievende verenigingen zowel in Ramskapelle als in Stuivekenskerke aan de kasteelhoeve Vicogne de onthulling plaats van de eerste in een reeks van vijf 'Naamstenen' (Slag aan de IJzer 1914, Ramskapelle, slag aan de IJzer 1914, Oud-Stuivekenskerke, Tervatebrug, Maison du Passeur, Noordschote). De 'naamstenen' werden in de tachtiger jaren geplaatst op belangrijke sites voor het Belgisch leger waar nog geen gedenktekens aanwezig waren. Het gaat telkens om een ruitvormige gedenksteen uit witte natuursteen die schuin tegen rechthoekige sokkel van gewapend beton gevestigd is. Bovenaan het gekleurde wapenschild van de provincie West-Vlaanderen; daaronder "Slag aan de IJzer 18-31 oktober 1914" en het monogram van Koning Albert I. De naamstenen zijn ontworpen en uitgevoerd door Pieter-Hein Boudens, geboren te Brugge op 29 april 1955. De ruitvormige naamstenen meten 80 x 80 x 10 cm. De letters zijn diep V-vormig ingekapt en lichtgrijs gepatineerd. Bovenaan de tekst prijkt het schild van de provincie West-Vlaanderen in geanodiseerd aluminium. Onderaan werd meestal het officieel monogram van Koning Albert I ingekapt als hulde aan deze vorst. Het voetstuk in spanbeton werd gegoten door de firma Hollevoet te Torhout naar een ontwerp van Johan Vansteenkiste, bouwkundig tekenaar bij de Provinciale Dienst voor Cultuur.
Extra info
DE SLAG AAN DE IJZER EN DE BRUG VAN TERVATE 18-31 OKTOBER De drie naamstenen die het opschrift ‘Slag aan de IJzer’ dragen, herinneren aan het uitzonderlijke belang van de spoorwegberm op de lijn Nieuwpoort-Diksmuide, tijdens de Slag aan de IJzer en in het verdere verloop van de Eerste Wereldoorlog. Deze spoorweg vormt een aftakking van de nog bestaande spoorweg Diksmuide-Adinkerke, lopend vanaf de huidige kerk van Kaaskerke over Pervijze, Ramskapelle, Nieuwpoort tot Nieuwpoort-aan-Zee. De vierde naamsteen herinnert aan de ‘Brug van Tervate’, waar de Duitsers o.a. de IJzer overgestoken zijn en er voor de rest van de oorlog een deel van de linkeroever tot aan de Dodengang bezet houden. Een kort historisch overzicht licht de gebeurtenissen toe die zich ter plaatse afspelen. De Slag aan de IJzer vat aan op 18 oktober, duurt tot het einde van de maand oktober en is het voorspel op de vier jaar durende stellingenoorlog. Na de aftocht uit Antwerpen brengt koning Albert zijn troepen op aandringen van maarschalk Foch samen achter de IJzer en voert een reorganisatie door. Half oktober nemen de onderscheiden Belgische divisies hun nieuwe posities in ten oosten en westen van de IJzer. -De strook van de Uniebrug tot de Brug van Tervate wordt bezet door de 1ste, 2de en 4de Divisie. -In Diksmuide zijn de Franse Marinefuseliers van admiraal Ronarc'h met een deel van de 3de, 5de en 6de Divisie opgesteld. -Van Diksmuide tot Boezinge, langsheen de IJzer en het kanaal Ieper-IJzer ligt de hoofdmacht van de 5de en 6de Divisie en de 3de Divisie wordt als reserve opgesteld. Vanuit Oostende en Brugge is de 3de Duitse Legerdivisie reeds in aantocht. De gevechten op 18 en 19 oktober verlopen met wisselend succes, maar de Belgen halen bakzeil, de strook van Keiem tot Spermalie komt in Duitse handen. Het 4de Leger verovert Esen en Vladslo. Het Belgische front brokkelt verder af. Lombardsijde wordt ingenomen en de Belgen moeten zich bijna volledig op de linkeroever van de IJzer terugtrekken. Ondanks de Franse hulp van generaal Grossetti ter ondersteuning van Nieuwpoort en ondanks de tegenaanval vanaf de weg Pervijze-Veurne, geleid door majoor d'Oultremont, die in deze strijd dodelijk getroffen wordt, slagen de Duitsers erin om de Brug van Tervate over te steken en de linkeroever van de IJzer te bereiken. Op 23 oktober steken de Duitsers massaal de IJzer over. In de zuidelijke sector worden de Belgen verdreven uit de stellingen Vicogne en Kloosterhoek. Na de gevechten ziet de omgeving er troosteloos uit: huizen met beschadigde daken en geschonden gevels. Diksmuide is verlaten. Maar deze aanval wordt met de inzet van de laatste krachten ingedijkt tot aan de spoorweg in Kaaskerke. In het noorden gaat Schoorbakke verloren en in Sint-Joris gaan de Duitsers over de Uniebrug. Het Belgische leger, trekt zich terug achter de grote Beverdijkvaart. Geholpen door een hevige storm slaagt een sterke Duitse patrouille erin om op te rukken tot de Oude-Barreel in Kaaskerke. De patrouille wordt echter gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk gevangen genomen. In Nieuwpoort worden bruggen over de Noordvaart gelegd en de Belgen worden verder achteruit gedreven. Een nieuwe omsingeling dreigt en tal van soldaten slaan op de vlucht. Mede dankzij generaal Grossetti wordt een aanval op Booitshoeke afgeslagen en het Belgische front wordt terug op de spoorlijn gebracht. Ondertussen is de onderwaterzetting reeds voor een stuk doorgevoerd. Bij een algemene aanval, die zich uitstrekt van Nieuwpoort tot aan de huidige Dodengang (Kaaskerke), geraken de Duitsers tot bij de molen van Ramskapelle, die vernield wordt (en waar een kleine namaakmolen als herinnering opgericht is). Verder zullen de Duitsers nooit oprukken. Een demarcatiepaal duidt deze grens precies aan. Integendeel, de Duitsers worden achteruit gedreven tot voorbij het station van Ramskapelle en tot over de spoorwegberm. Op 31 oktober zijn nog slechts enkele hogergelegen delen in het overstroomde gebied in Duitse handen. Ze worden ingericht tot vooruitgeschoven stellingen o.a. Stuivekenskerke en Vicogne, samen met de petroleumtanks op de linkeroever van de IJzer en de strook ten zuiden van de Brug van Tervate tot de huidige Dodengang. Men begint zich van nu af in te graven. De ‘Slag van de IJzer’ is voorbij. Pas tegen het einde van de oorlog, bij de Duitse doorbraakpoging, komt er weer volop beweging aan de spoorwegberm. Tijdens het geallieerde eindoffensief van september 1918 kunnen de Belgen en de Fransen eindelijk weer de spoorwegberm verlaten om de ondergelopen vlakte over te steken. Het leven aan de spoorwegberm Langsheen de spoorwegberm wordt de 1ste linie ingericht. In het station van Ramskapelle bouwt men een betonnen observatiepost. Van hieruit heeft men een uitstekend zicht op de weidse watervlakte, waarin enkel de toppen van de hoeves zichtbaar zijn. De resten van de observatiepost zijn nu nog te zien in de tuin van het station van Ramskapelle. Enkele betonplaten, nu gebruikt als tuinpad, dragen de volgende data: 3 november, 11 november en 22 november 1917. Hieruit blijkt dat men geregeld verstevigingswerken heeft laten uitvoeren. De onderwaterzetting luwt de strijd en stabiliseert het front, maar een andere strijd, die tegen het water, de modder en de vochtigheid, begint. In de winter is het leven hier hard en zwaar, zeker als we weten dat de soldaten dikwijls onvoldoende warme kleren hebben. Veel loopgraven tussen Nieuwpoort en Diksmuide zijn niet meer dan een halve meter in de spoorwegberm uitgegraven. De borstwering is niet veel hoger, zodat men op zijn knieën de wacht moet houden. Als de berm slechts weinig verhoogd is, steken de schuilplaatsen boven de rails, zoals rond Nieuwpoort en Ramskapelle. In deze streek met de zware kleverige polderklei gaat men de linies bovengronds aanleggen, want elke uitgegraven loopgraaf loopt na korte tijd meestal onder water. Nacht na nacht worden honderden en honderden zandzakjes van achter de linies aangevoerd om loopgraven, schuilplaatsen en commandoposten op te bouwen. De gangen worden in winkelhaakpatroon aangelegd. Ze worden bekleed met zandzakjes of met vlechtwerk, sommige zijn volledig in baksteen uitgevoerd. In Ramskapelle kan men gebruik maken van de voorraden van de steenbakkerij, waar allerlei formaten en kleuren baksteen voorhanden zijn. Er wordt ook aan betonnen schuilplaatsen gedacht. Dit betekent dat het beton door de soldaten van achter de linies moet worden aangevoerd en tot vooraan gebracht, marcherend in een kleverige, natte klei. De schuilplaatsen worden meestal 100 à 200 meter achter de eerste loopgraaf ingericht in een discontinue loopgraaf. Deze 1ste linie moet de hele oorlog door hersteld worden: zware regenval, vorst en het insijpelende water ondermijnen de bermen gemakkelijk. Bovendien worden er tijdens de bombardementen bressen geslagen, die telkens weer moeten gedicht worden. Eens de eerste linie klaar is, gaat men het loopgravennet naar achteren uitbouwen met verbindingsloopgraven tussen de verschillende stellingen. De 2de lijn ligt op ongeveer 500 m van de eerste. Hier zijn de reserve-eenheden opgesteld, die zich schuilhouden in halfoverdekte loopgraven. De verbindingsloopgraven kunnen het heen-en-weer-geloop beter voor de vijand verbergen. Hiertussen worden prikkeldraadversperringen geplaatst. Vanaf 1915 wordt zelfs een 3de lijn uitgebouwd en gaat men tot 10 à 20 km achter de frontlijn. Niet alleen zandzakjes en beton, maar ook andere essentiële dingen zoals voedsel en drank, planken, doeken, vlechtwerk, staaldraad en prikkeldraad, moeten telkens weer gehaald worden. Dit is dikwijls een hachelijke onderneming. Men kan uitglijden in de modder en bestookt worden door de vijand, die vlug genoeg het werkschema ter plaatse doorheeft. Langzaamaan wordt er een serieus wegennet aangelegd met talrijke houten loopbruggetjes over beken en greppels, waarlangs het artilleriegeschut gemakkelijker kan vervoerd worden. Buiten het bestaande spoor worden er vele Decauvilles (smalsporen) aangelegd in en achter de loopgraven, die uitstekende diensten bewijzen voor het transport van munitie en allerhande materieel. Wat de behuizing betreft, kon men nauwelijks nog onderkomen zoeken in het dorp, want dit is grotendeels verwoest. Het verblijf in de 1ste linies is zeer primitief. Op archieffoto's ziet men dat vele schuilplaatsen gemaakt zijn uit karton, hout en zandzakjes. Ze zijn slechts 4 m bij 1,5 m en moeten onderdak bieden aan 7 à 8 mannen. De ingang wordt met jutezakken afgesloten. Een laag stro op de grond vormt het enige comfort. Voor het station van Ramskapelle staat een verbeterde versie van deze hokken. Het zijn drie aaneengesloten hokjes, gedeeltelijk uit baksteen opgetrokken, met houten vloer op een twintigtal cm boven de grond aangebracht. De officieren krijgen een kleine bakstenen schuilplaats met een deur en een venster en binnenin verlichting, stoelen en tafels, een bed en verwarming. Dit is al een hele luxe. Om het beeld te vervolledigen moet nog worden opgemerkt, dat de soldaten achter de 1ste linie soms een groente- of bloementuintje aanleggen om hun karig menu wat aan te vullen of de omgeving wat fleuriger te maken. Dit beeld wordt echter verstoord door kruisjes van de gesneuvelde kameraden. Van de voorzijde van de spoorwegberm vertrekken de lange loopbruggen naar de vooruitgeschoven posten. Hierop zal nader ingegaan worden bij de naamstenen van de voorpost ‘Vicogne’ en de ‘Grote Wacht Reigersvliet’. De situatie aan het andere einde van de spoorwegberm bij het kruispunt van de spoorlijn en de Dodengangstraat in Kaaskerke verschilt weinig van deze in de noordelijke sector. De grond is ook hier zeer zwaar. Vele loopgraven liggen bovengronds. Het leven is hier nochtans veel minder rustig. De Duitsers zitten aan de linkeroever van de IJzer op enkele tientallen meters van de Dodengang, zodat er meer dan eens levensgevaarlijke situaties ontstaan. Het café ‘Lettenburg’ dat aan de spoorweghalte Lettenburg gelegen is, wordt in 1916 grotendeels vernield. Op een archieffoto die enige tijd later genomen is, zien we reeds een nieuwe herberg ‘'t Nieuw Lettenburg’ die waarschijnlijk ondergebracht is in een naburige woning. Meer naar Diksmuide toe ontstaat er een dergelijke wirwar van loopgraven en verbindingsloopgraven, dat ze met namen en nummers aangeduid worden. In de buurt van de spoorwegberm wordt op de duur een militair kerkhof aangelegd, waarschijnlijk omdat er een medische hulppost in de buurt is. OBSERVATIEPOSTEN 1914-1918 Langsheen de frontlijn worden al vlug kerktorens, molens en andere gebouwen, die een uitzicht bieden op de omgeving opgeëist en gebruikt als observatiepost. Over deze observatieposten wordt er echter weinig verteld in de oorlogsliteratuur. Ze zijn slechts door een klein aantal soldaten bemand, die een beurtrol van drie man per dag hadden. De waarnemers moeten het mondingsvuur van de vijandelijke kanonnen observeren en de gegevens doorseinen aan de eigen artillerie om een tegenaanval in te zetten. Tijdens de beschietingen wordt door hen de richting van het eigen artillerievuur bepaald. Op andere momenten volgt men vanop de observatiepost vijandelijke troepenbewegingen of het aanleggen van nieuwe versterkingen en loopgraven. De stations op de spoorlijn Nieuwpoort-Diksmuide liggen op de 1ste linie en komen voor deze taak uitstekend in aanmerking. Binnenin worden stevige, torenachtige constructies uit betonnen balken opgetrokken. Dikwijls wordt het gebouw stukgeschoten, maar de observatiepost blijft overeind. In Ramskapelle zijn bij het voormalige station nog de resten van een observatiepost overgebleven. De observatieposten in de stations van Nieuwpoort en Pervijze, die we kennen uit archieffoto's zijn verdwenen. Pater Martial Lekeux heeft eerst nog in de observatiepost van het station van Pervijze gewerkt, vooraleer hij naar de vooruitgeschoven stelling van Oud-Stuivekenskerke is verhuisd. Zijn verhaal ‘Le patelin de Notre-Dame’ is gebaseerd op zijn ervaringen in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Oud-Stuivekenskerke. In de onmiddellijke omgeving van de frontlijn of op andere strategische plaatsen worden eveneens observatieposten opgetrokken. Soms zijn het ijzeren pylonen van ettelijke meters hoogte, met op de top een uitkijkpost, soms en dat is dan veel primitiever, worden twee hoge ladders aan elkaar vastgebonden. (Bron: Catalogus ‘Naamstenen 1914-1918’, Provincie West-Vlaanderen 1988)
Gerelateerde links