1918: In het kielzog van de bevrijder (Diksmuide)
Eind september 1918 werd het bevrijdingsoffensief gelanceerd. Samen met Franse, Britse en Amerikaanse troepen doorbrak het Belgisch leger de Duitse verdedigingslinies en bevrijdde het gebied tussen de IJzer en de Schelde. Op 11 november capituleerden de Duitsers en werd de wapenstilstand getekend. Op 17 november 1918 werd Brussel officieel bevrijd. De nationale driekleur verscheen aan de gevels en de bevolking maakte zich op voor de plechtige intrede van de koning-soldaat en zijn leger.

29 SEPTEMBER 1918: BEVRIJDING VAN DIKSMUIDE

Voor het eerst sinds het uitbreken van de oorlog aanvaardde de koning zijn troepen te laten deelnemen aan een geallieerd offensief. Het eindoffensief maakte zowat 1/3 van de totale slachtoffers van het Belgische leger. Op 28 september 2019 zette koning Albert zich aan het hoofd van de Legergroep Vlaanderen en begon de opmars richting Brussel.

De Legerbode (1 oktober 1918), Belgisch front, 29 september:

‘Voor 6 uur rukt op gans de frontlinie onze infanterie ten aanval. De Duitse artillerie antwoordt zwakjes. Maar rond 7 uur begint de wind stormig te huilen, terwijl stortregen de reeds slechte grond nog moeilijker komt te maken. Ondanks deze omstandigheden is de eerste vijandelijke linie tussen 7 en 8 uur ’s morgens in ons bezit. Langs de baan Dixmude-Yper werden de troepen vertraagd door de hardnekkige weerstand van de Duitsers. […] Tussen 10 en 11 uur wordt de tweede Duitse stelling ingenomen en daarna de derde. Onze infanterie, die over de Yzer was getrokken ten zuiden van Dixmude, valt het dorp Woumen binnen. Een volledige batterij van 150 houwitsers wordt buitgemaakt, met de officieren, de mannen, het materiaal en de paardenspannen. Om 12 uur had men reeds meer dan 2.000 gevangenen geteld. De baan Houthulst-Dixmude was bereikt. […] Onze troepen hebben de hoogte van Vlaanderen ingenomen met de gekende waarnemingspost van Clerken, welke de Duitsers, die er vier jaren verbleven, onneembaar waanden. Vandaar vooruit trekkend naar het noorden, veroverden onze soldaten Zarren, aldus Dixmude overvleugeld, dat om 12 uur in ons bezit viel …’

De troepen van koning Albert bevrijdden Diksmuide op zondag 29 september. In barre weersomstandigheden trof men een compleet vernielde stad aan. Diksmuide was sinds 10 november 1914 bezet door het Duitse leger en quasi met de grond gelijk gemaakt. Het merendeel van de bevolking verbleef sinds 1914 in Engeland of Frankrijk. De soldaten waren onder de indruk van de chaos en de schade.

De Legerbode (3 oktober 1918), Belgisch front, 30 september - In het heroverde Dixmude:

‘Wij beleven onvergetelijke uren. Deze morgen gaan wij naar Dixmude. Hoe de menigvuldige gevoelens uitgedrukt, die ons bezielen. Dixmude, het geheimzinnig oord, voor hetwelk wij vier jaar lang de wacht hielden! Dixmude, waar de onvoorzichtige, die het bedierf zijn hoofd boven de borstwering te tonen, zeker gedood werd. En nochtans zijn we er dezen morgen binnengetreden onder een plasregen. De gevechten die daar  werden geleverd, overtreffen alles wat men zich kan inbeelden. De straten lagen vol met Spaanse ruiters en hindernissen, en versperringswerken van alle aard. De vijand verdedigde zich hier met ongehoorde hardnekkigheid, maar de dapperheid van onze troepen kreeg de bovenhand. In de tragische en rokende puinen, vindt men de sporen van bloedige gevechten man tegen man, bloedplassen, hersenspatten op stukken van muren. Gebroken wapens, allerlei scherven, liggen op de grond. In de versperringswerken bemerkt men vijandelijke lijken. Het gevecht moet vreselijk geweest zijn. Om in Dixmude te geraken zijn wij verplicht langs het kasteel te gaan, ten zuiden van de stad gelegen; daarna ons naar ’t noorden richtend, kwamen wij in de puinen die de Duitse barbaarsheid aanwijzen. Onmogelijk de vreugde te zeggen, die wij voelden wanneer wij den voet zetten op de Minoterie, die Minoterie waarover zoveel werd gesproken en waarvan de machinegeweren ons zoveel mannen hebben gekost, gedurende vier jaren. En terwijl wij daar staan, breekt een vinnig bombardement los ten noorden van de stad. Wij zien de granaatontploffingen en volgen hun vorderingen met de veldkijker. Het is een kort maar hevig geschut. Wat mag het zijn? Het is een nieuw succes onzer troepen; in een oogwenk hebben zij de hoeven Violette en Ter Stille ingenomen ten noordoosten van Ramskapelle. Dagelijks breidt de Belgische overwinning zich uit, niet alleen in de diepte, maar in de breedte. Ja, onze mannen zijn bewonderenswaardig en hun strijdlust is waarlijk enig. Het zijn prachtige soldaten. Het vaderland mag er fier op zijn.’

De eerste burgers keerden in het kielzog van de bevrijdingstroepen terug naar de voormalige frontzone. Deze avonturiers gingen vaak tevergeefs op zoek naar hun huis. Sommigen beschreven hoe ze zich tussen de hopen puin, loopgraven, bunkers, munitiestapels, obustrechters en zelfs onbegraven lijken een weg moesten banen, zich vaak enkel oriënterend op de hoopjes puinen. Het landschap was apocalyptisch en bood fantastische vergezichten omdat de hele omgeving na jaren oorlog letterlijk met de grond gelijk was gemaakt. De Brugse fotograaf Arthur Brusselle fotografeerde in opdracht van het Belgisch ministerie ‘de verwoeste’ gewesten. Ook in de kranten van 1918 lezen we aangrijpende reportages over de vernieling van de stad en haar omgeving. Verlatenheid en verslagenheid overheersten in de landschapsbeelden van Diksmuide.

‘Na vier jaar stond ik op vrijgevochten vaderlandse grond. Voor mij lag de vooroorlogse Lindekenslaan omgeschapen tot een niet te doorwaden slijkpoel. Zover mijn ogen reikten: puin en nog puin, waar hier waar daar overgroeid met netels en distels en allerhande opgeschoten onkruid. Het puin, de stukgeschoten huizen en de afsperringen in prikkeldraad versperden op vele plaatsen de doorgang in de straten. Op de markt waren Belgische soldaten aan het werk bezig met kleine grachten te delven om het water van de ene obusput naar de andere en zo van de markt af te leiden en de doorgang voor mensen en gerijd mogelijk te maken. In de Woumenstraat moest ik zoeken om mijn huis terug te vinden. Met over het puin te klauteren, bereikte ik mijn achterkoer tussen vuilnis en steengruis. Wat waarde had, had ik voor mijn vlucht in een stenen boterpot geborgen en gedolven op mijn koertje in de grond. Zoals ik er mij aan verwachtte, vond ik niets ervan terug.’ [E.H. Joseph Van Ryckeghem (1878), onderpastoor, 1918]

Het nieuws van de dag (13 december 1918) - Naar de slagvelden van den Yzer - Maandag 9 december 1918

‘Te Dixmude. De baan van Pervyse voert ons naar Dixmude. Onderweg, nabij de stad, steken wij over een houten brug de Yzer over. Dixmude is gelegen aan den overkant van de Yzer, dus langs de kant van het Duitse front. Onze auto stopt te midden van een poel van zwart-grauw slijk, zodat wij in het afstappen tot over onze knoezels in de modder zonken. Dwars door een houwitserput klauteren wij een hoge berg kareelstenen op . Commandant Van Truyn keert zich om en roept: ‘Hier zijn we te Dixmude!’ Ja, we moeten het wel geloven, doch we zullen liever zeggen: hier zijn we waar eens Dixmude stond! Waarheen we ons ook draaien of keren, we krijgen niets te zien dan puinhopen. Recht voor ons verheft zich een steenhoop van een tiental meters hoog, welke onze leidsman bestijgt. We volgen zijn voorbeeld en op handen en voeten geraken we op de top. Van hier overschouwen wij het Duitse en het Belgische front, over de puinen van Dixmude heen. Dixmude is niet alleen vernield en tot en met de grond gelijk gemaakt, maar de ondergrond zelf der stad is ook verwoest. Denk niet hier nog een stukje muur, al ware maar een meter hoog, recht te vinden. Meent niet dat hier nog een spoor van straten of wegen te bespeuren valt. Geen huis, geen gebouw, geen kerk, zelfs de hoofdkerk, de begijnhofkerk en het begijnhof zijn aan hun puinhopen te herkennen. Wij staan hier boven op de puinen van de kerktoren. Voor ons moeten het stadhuis, het begijnhof en de begijnhofkerk gestaan hebben. Niemand weet ons te zeggen waar eigenlijk de Grote Markt moet geweest zijn, want volgens de ligging der puinhopen kan men geen oordeel vellen. Dixmude en omtrek levert het ijselijkste beeld op van een trechterveld. Dit zijn putten van verscheidene meters diep, die door de houwitsers in de grond geslagen worden. Welnu, heel Dixmude is een uitgestrekt veld van  aaneengeschakelde putten, van drie tot vier meters diep en twee meters doorsnede. De puinen der stad zijn wel twintigmaal omwoeld en uiteengeslagen geweest. De verwoesting van Dixmude en de verschrikkelijke bombardementen die er op los kwamen zijn uit te leggen door het groot belang dezer stad onder krijgskundig opzicht …’ aldus de journalist van Het nieuws van de dag.

Op 20 november 1918 vestigde herbergier Emile Missiaen (1888) zich al in een zelf getimmerd barakje op de Grote Markt. Deze pioniers timmerden met allerhande puinmateriaal een onderdak of zochten een onderkomen in de kelders van de ruïnes.

De Gentenaar (21 december 1918) - Aan en rond den IJzer:

‘Als wij nu verder in de puinhoop van Diksmuide komen, zien wij er de krijgsgevangenen bezig de banen te zuiveren. Van ver zien wij het stadhuis en er nevens een berg die eens de kerktoren was; dan een stuk kerkmuur en een deel der kerk van het hospice. Een houten barakje langs de straat is als herberg ingericht, met krijt is er op de deur geschreven: Café. Aan een tweede barakje ernevens werkt men naarstig. Het zijn inwoners, die toeristen verwachten!’

In februari 1919 werd de eerste inwoner - Paul Quatannens (1868) - in het nieuwe bevolkingsboek genoteerd. In april 1919 kon worden gestart met de wederopbouw van de stad en de omliggende dorpen. De bevolking keerde vanaf mei 1919 stelselmatig terug naar de stad en nam een nieuwe start.

Bron: Stadsarchief Diksmuide, Grote Markt 6, 051 79 30 40, archief@diksmuide.be