Britse soldaten in brouwerskuipen
Artikel overgenomen uit het driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor Poperinge en omstreken van de Heemkring Aan de Schreve, 43ste jaargang 2013, nr. 2
Auteur: Willy Tillie, Poperinge

Omstreeks de jaren '90 van de vorige eeuw ontstond bij heemkringen en historici een voorzichtige interesse voor alles wat zich in en rond de Eerste Wereldoorlog had afgespeeld in de Westhoek. Onze bloedeigen heemkring had in 1987, bij manier van spreken, het startschot gegeven voor die vernieuwde belangstelling door het uitgeven van een fotokijkboek '1914 -1918 De oorlog achter het front', samengesteld door Stefaan Cossey, Christiaan Depoorter en ikzelf.

Britse spotprent met de bevelvoerende officieren (O.C.) die respectievelijk verantwoordelijk zijn voor de wasserij, vet en spoelwater, de baden en de vlooien.



De laatste getuigen die de Eerste Wereldoorlog aan den lijve hadden meegemaakt, begonnen geleidelijk aan uit te sterven. De tijd was dus aangebroken om nog de laatste getuigenissen van de Grooten Oorlog te sprokkelen. Het verzamelen van 'echt beleefde' verhalen was tijdens die dagen niet erg moeilijk, maar ik stelde al vlug vast dat de jaren bij sommigen serieus aan hun geheugen hadden gevreten, dat er hier en daar lacunes waren, die sommigen met de nodige fantasie opvulden, en dat de vertelde verhalen niet altijd waarheidsgetrouw en dikwijls serieus overdreven waren. Kortom, er kwam heel wat zoekwerk aan te pas om alle anecdotische vertellingen in hun juiste context te plaatsen, wat uiteraard niet in dankbaarheid werd aanvaard door onze 'historische bronnen', in casu de vertellers.


Pop route Fietsen achter het front

Begin de jaren '90 begon ook de toeristische sector in de Westhoek daar brood in te zien en langzaam aan werden er toeristische auto- en fietsroutes uitgestippeld die in een brede lus liepen langs locaties die nog herinnerden aan feiten en gebeurtenissen uit 14-18. Britse militaire begraafplaatsen, cafés, spoorlijnen, hospitalen, brouwerijen… kregen een hernieuwde aandacht.

Een van die fietsroutes, de 'Pop.route Fietsen achter het front' (Zuidelijke Route) genaamd en samengesteld door Piet Chielens, vertrok vanuit Poperinge en volgde verder zijn weg via het Helleketelbos, Abele, Brabant, Reningelst, Ouderdom en Busseboom. Op de verschillende locaties waar de toerist halt diende te houden werd een ruitvormig paneel geplaatst met daarop een tekst in het Nederlands en in het Engels.1



En het was bij een van die eerste haltes dat ik mijn bedenkingen maakte: Kan dat? Is dat niet wat overdreven? Vanwaar haalt de schrijver dat verhaal?

Bij de vroegere brouwerij het Zwynland langs de Casselstraat stond volgende tekst: "Niet alleen de Belgische gendarmerie was hier gevestigd, ook was er een tijdlang een annexe van het hospitaal in de weide rechttegenover, de YMCA had hier een kantine en er waren... baden. Om de  alomtegenwoordige itchecos (jeuk-beestjes, luizen dus) te bestrijden werd elk bataljon verplicht om bij elke periode van rust collectief te gaan baden in de grote gist- en koelbakken binnen de brouwerij. En de volgende dag werd weer bier gebrouwen."

Bieretiket Brouwerij Zwijnland



Naast de tekst stond een illustratie met als uitleg: "Deze postkaart werd verstuurd vanuit Vlaanderen tijdens de kerstperiode van 1914. De soldatenuniformen waren een broeinest voor ongedierte, vliegen en vlooien. De badhuizen, waarvan sommige zelfs mobiel, werden achter de linies opgesteld. Terwijl de troepen een bad namen, werden hun uniformen gestoomd."

Alle legers hadden in de Eerste Wereldoorlog te kampen met luizen en vlooien. Op deze prentkaart toont een Duits soldaat een vlo. Het opschrift luidt: 'Niedliche Kleine Dingerchen' (Petieterig klein dingetje).




In 1914, produceerden enkele eenheden aan het westelijk front hun eigen kerstkaarten. Luitenant-Generaal Sir Henry Rawlinson, commandant van het IV Corps, was de bedenker van dergelijke feestkaarten. Een van die wenskaarten toont een pentekening van de 4e divisie met als opschrift 'Fighting fleas (?) in Flanders', wat kan worden vertaald als 'Vechtende vlooien in Vlaanderen' of als 'Strijd tegen de vlooien in Vlaanderen'. Onderaan op de kaart 'With best wishes' en 'Xmas 1914' en de tekst 'Flight of fleas from Flanders'. Een titel met een dubbele bodem: het kan zowel betekenen 'Vlucht van de vlooien uit Vlaanderen' als 'Een zwerm vlooien uit Vlaanderen'. En we zien inderdaad de vele vlooien die op de grond in kronkelende beweging wegkruipen. Centraal staat de afbeelding van een 'ontluizingsplaats', twee grote houten kuipen, waarin een hele groep soldaten een bad nemen, terwijl de vlooien uit het water springen en terwijl een persoon de vuile kleren verzamelt.



In 1914, produceerden enkele eenheden aan het westelijk front hun eigen kerstkaarten. Luitenant-Generaal Sir Henry Rawlinson, commandant van het IV Corps, was de bedenker van dergelijke feestkaarten. Een van die wenskaarten toont een pentekening van de 4e divisie met als opschrift 'Fighting fleas (?) in Flanders', wat kan worden vertaald als 'Vechtende vlooien in Vlaanderen' of als 'Strijd tegen de vlooien in Vlaanderen'. Onderaan op de kaart 'With best wishes' en 'Xmas 1914' en de tekst 'Flight of fleas from Flanders'. Een titel met een dubbele bodem: het kan zowel betekenen 'Vlucht van de vlooien uit Vlaanderen' als 'Een zwerm vlooien uit Vlaanderen'. En we zien inderdaad de vele vlooien die op de grond in kronkelende beweging wegkruipen. Centraal staat de afbeelding van een 'ontluizingsplaats', twee grote houten kuipen, waarin een hele groep soldaten een bad nemen, terwijl de vlooien uit het water springen en terwijl een persoon de vuile kleren verzamelt.

Alle legers hadden in de Eerste Wereldoorlog te kampen met luizen en vlooien. Op deze prentkaart toont een Duits soldaat een vlo. Het opschrift luidt: 'Niedliche Kleine Dingerchen' (Petieterig klein dingetje)

Vanwaar komt het verhaal over badende soldaten in brouwerskuipen?

Piet Chielens heeft waarschijnlijk zijn verhaal over badende soldaten in brouwerskuipen overgenomen uit 'They called it Passchendaele The Third Battle of Ypres & the Men Who Fought in It', Londen 1978, van Lyn Macdonald.2 Dit boek is samengesteld uit verschillende verhalen van militairen.

Gruss aus dem Lausoleum - Rechts gaan de met luizen geplaagde soldaten het lausoleum binnen, links komen de ontluisden opgewekt naar buiten. Het Duitse leger noemde steevast zo'n ontluizingsplaats, een lausoleum. Tekening van Ad. Hoffmann



Op p.77-78 vertelt Lance-Corporal J. Wilson, No. 52764, 12th Btn., Durham Light Infantry: "Er waren baden in Poperinge en op een of twee andere plaatsen, maar met zoveel soldaten in de omgeving zou het kunnen gebeuren dat je weken moest wachten voor je aan de beurt kwam. Dus, toen we vrij waren, was er een van onze officieren die dacht dat hij een en ander voor ons kon regelen. Hij stelde een werkgroep aan om een grote put te graven in een weide en vulde die met water, slechts twee of drie inches (5 à 7,5 cm) hoog. We kleedden ons allen uit en stapten naakt in het water. Nou ja, we konden maar een half sprongetje maken! Hij gaf de ordonnansen de opdracht om een desinfecterend middel in het water te gooien. Toen we in ons 'bad' gingen zitten, hadden we het bijna 'zitten'. Het ontsmettingsmiddel prikte zo hevig in onze onderste regionen dat we nog sneller weer uit ons bad sprongen dan we erin waren gestapt. Hij had het zo goed geregeld, dat het voor ons bijna voorgoed was afgelopen!

In Poperinge werd op de suikerraffinaderij (wordt hiermee bedoeld : de cichoreiast?) beslag gelegd en de tekst 'delousing  station' (ontluizingsstation) werd op de muur in letters van twee voet (70 cm) hoog geschilderd, en er waren ook baden in de brouwerij."


Heel wat zaken in dit verhaal zijn niet erg duidelijk. Er wordt eerst verteld over een waterput die ergens in een weide wordt gegraven en vervolgens is er sprake van een ontluizingsstation in een suikerrafinaderij in Poperinge. Maar in Poperinge is er nooit een suikerrafinaderij werkzaam geweest. Bedoelt de verteller misschien een 'cichoreiast'? Tijdens de Eerste Wereldoorlog was er langs de Abeelseweg een café met de naam 'In de Chicoreiast'. In de volksmond werd dat uitgesproken als 'D'n suukereinast'. Bedoelde hij misschien die locatie? En als uitloper van zijn verhaal schudt hij nog losjes uit de pols "en er waren ook baden in de brouwerij". Verder in dit artikel zullen we ons afvragen over welke brouwerij in Poperinge hij het zou kunnen hebben.

Het is opvallend hoeveel ludieke prentkaarten de Duitsers hebben uitgegeven rond het thema van de luizenjacht in de loopgraven.



En Lyn Macdonald gaat in haar boek verder met een andere getuigenis, die van Rifleman W. Worrell, No. 6905960, 12th Btn., Rifle Brigade.

Er waren drie reusachtige vaten in de brouwerij met daartussen planken. Het eerste vat was vol met heet, vuil en zeepachtig water. Het volgende vat was gevuld met warm water en was niet zo vies. Het laatste vat was gevuld met koud water, redelijk schoon. Je begon bij het eerste vat en kleedde je uit. Je bond je kaki uniform in een bundeltje, samen met je laarzen en je kepie.

Ludieke prentkaart met wasvrouw en Schot



Je ondergoed werd weggebracht naar een ontsmettingstoestel. Ook je uniform werd verondersteld om naar het ontsmettingstoestel te worden gebracht, maar dat gebeurde niet zoveel. Je startte en er waren touwen over het vat gespannen, zodat je jezelf met het touw diende op te trekken om tot bij het volgende vat te geraken. Vervolgens klom je naar de volgende plank in het volgende vat, sprong in het water, waste het ergste vuil weg en kwam vervolgens terecht in het laatste vat. Wanneer je dan aan de andere kant eruit kwam, pakte je een handdoek, droogde je af en keek vragend om je heen. "Waar is mijn kepie?" Het was de enige manier waarop je je eigen bundeltje kleren kon terugvinden, omdat samen met je kepie ook je identiteitsbadge eraan verbonden was.

Dan kwam je naar buiten met ondergoed. Als je geluk had, kreeg je ondergoed dat je ongeveer paste, maar bij mij was het meestal zo dat ik veel te groot ondergoed werd toegestopt.

In die dagen waren het allemaal lange onderbroeken die ik kon omhoogtrekken tot mijn borst en waarbij ik de onderkant in drie plooien tegen de onderkant van mijn benen moest optrekken. Om het geheel volledig te maken kreeg ik een vest die hing tot onder mijn knieën. Anderzijds was er dan wel een collega, zes voet (1,83 m) groot, die bedeeld werd met een set die zodanig klein was dat hij er zich met moeite in kon wurmen. Zo moesten we maar proberen om om te ruilen zo goed en zo slecht als dat ging. Soms werd er gegrapt en konden we er toch nog om lachen. Vreemd hoe een mens de onaangename zaken vergeet. Het zijn de mooie momenten, de gekke dingen die je bijblijven - zoals het rondhuppelen in dat belachelijk ondergoed.


Problemen met de hygiëne na dagenlang verblijf in de loopgraven

De hygiënische omstandigheden aan het front waren zonder meer erbarmelijk. Daar is maar weinig verbeeldingskracht voor nodig. Bij een leven in de modder horen nu eenmaal geen W.C.'s, geen riolering, geen stortbaden en niet de minste vorm van hygiëne. Een dagelijkse wasbeurt, schoon ondergoed, droge kleren, waren zo goed als onbereikbare idealen.

Belgische soldaten aan de IJzer op jacht naar luizen
Pentekening van Luc Peeters
Uit : Reeks teekeningen uit de loopgrachten Yzer 1915 Uitgave B.S.D.




Geen wonder dus dat het in de loopgraven krioelde van de parasieten. Schimmels, schurftmijten, teken, luizen, vlooien en wormen waren schering en inslag. Ze konden het hun gastheer niet alleen knap lastig maken, maar veroorzaakten ook huidaandoeningen, brachten ziektes over of infecteerden wonden.

Wasserij in Abele 1917
Op de prent zijn duidelijk twee ketels te zien, waarin de kleren onder hoge druk werden gestoomd.
Pentekening uit het schetsboek van een soldaat die enkel onder zijn inititalen JM bekend is.
Uit : JM's World War One Sketchbook 1917 - 1918 France & Belgium University of Victoria's Special Collections Library, Canada




De middelen om van het ongedierte af te raken, lijken simpel, maar vormden aan het front levensgrote problemen. Om de hygiëne te bevorderen, stelde het leger grote baden ter beschikking. Vaak werden met dit doel brouwerijen opgevorderd, liet men de grote brouwkuipen vollopen met water en stuurde alle eenheden uit de buurt om de beurt naar dit 'badhuis'. En terwijl de soldaten 'zich wentelden' in het deugddoende water, werden hun kleren gewassen en ontsmet in de grote wasserijen vlakbij.3

Eind november 1916 krijgt ook Lt. John Aston, 12th Bn East Surrey Regt., de kans een bad te nemen. Daarover schrijft hij in zijn dagboek:

De baden bevonden zich in een brouwerij in Reningelst en na een rondje loopgravendienst trokken we er dankbaar naartoe. De mannen stapten uit hun ondergoed en iedereen ging naakt een grote schuur binnen vol open brouwkuipen. Je kon er een warm bad nemen. Enkelen verkozen een warme douche onder buizen met gaten in geboord. Er hing telkens een dikke wolk stoom. Dan weer naar buiten en daar rechtover een andere schuur binnen, waar je proper ondergoed kreeg. Je kunt je wel voorstellen dat grote mannen vaak erg gekrompen goed kregen. De kledij die ze achtergelaten hadden, werd allemaal in reusachtige ketels gestopt en onder hoge druk gestoomd. Dit moest zogezegd alle luizen en ander ongedierte doden, hoewel meer dan één luis leek te genieten van de ervaring en opnieuw opdook met een gezondere eetlust dan ooit. De legerterm voor deze universele oorlogspest was een 'chat'. Wanneer je dus een groep mannen in een hut zag 'chatten', waren ze niet gezellig aan het babbelen, maar in ontbloot bovenlijf op luizen aan het jagen. De 'ontluisde' kleren werden vervolgens gewassen en gedroogd en uitgedeeld aan een volgende groep baders. Officieren lieten hun was doen op verscheidene Belgische boerderijen.

Itcheko's, luizen en ratten

Luizenplaag was de algemene regel in de loopgraven. Er wordt geschat dat tot 97% van de officieren en manschappen die werkten en woonden in de loopgraven te maken hadden met luizen. Gelukkig voor de 'luizenpopulatie', maar minder aangenaam voor hun gastheren, was het leven in loopgraven ideaal voor een snelle verspreiding. Van de drie soorten luizen, hoofd, schaamhaar en lichaam, kwamen het laatste soort veruit het meest voor. Luizen kunnen enkel gedijen in warme omstandigheden en die werden verstrekt door de lichaamswarmte en de kleding.

Op een moment dat ieder strijdend leger de indruk wilde geven het sterkst en het beste te zijn, is het opvallend hoe de Duitse legeroverheid toeliet om ludieke, soms op het randje van een bijtend cynisme, prentkaarten over de luizenplaag uit te geven.



Bij het verspreiden van persoon naar persoon hadden luizen weinig problemen, want de mannen kropen op koude momenten samen om zich in groep aan elkaar te kunnen opwarmen.



De luizen, meestal 'chats' genoemd, leiden tot 'Trench Fever', de zgn. 'loopgravenkoorts'. Deze koorts staat in de medische wereld ook bekend als 'vijfdagenkoorts' en 'Quintanakoorts' (naar de Latijnse benaming Febris Quintana). Het was niet zozeer de luizenbeet zelf die het ergste was (die geeft uiteraard wel heel wat uitslag en huidirritatie), maar het was vooral het feit dat luizen tyfuskoorts kunnen doorgeven

Luizen die het bloed hadden gezogen van een besmet persoon slaagden er al snel in om de infectie te verspreiden onder de rest van de groep. Loopgravenkoorts was doorgaans niet levensbedreigend, maar verzwakte de soldaten zodanig dat er, in het slechtste geval, 15% van de soldaten in de loopgraven ziek werden. Niet zelden kwam het voor dat mannen in kleine groepjes samen gingen zitten om zichzelf de ontluizen, om te 'chatten'. Sommigen bewerkten de geïnfecteerde huid met benzine of met zwavelpoeder. Een andere favoriete methode die men gebruikte om luizen uit te roeien was de volgende. Men liet een brandende kaars snel glijden langs de naden van de kleding, een plaats waar luizen graag samen troepen. Nog een andere methode bestond erin om de kleren onder te dompelen in een opgeloste vorm van naftaleen, een verbinding van koolstof en waterstof.

Maar het verhoopte resultaat was meestal van korte duur, want gewoonlijk ontsnapten de luizeneieren, de neten, aan deze operatie en enkele uren later stond een nieuw luizenleger paraat.

Ook Franse soldaten spenderen een deel van hun vrije tijd aan de luizenjacht.



Als je bedenkt dat ieder luizenvrouwtje een twaalftal eitjes per dag kan produceren, die ze in een paar weken kan uitbroeden, dan kunnen we begrijpen dat de luizenplaag een enorm probleem was. Het feit dat de meesten maar twee of drie keer per maand een bad konden nemen verergerde nog het probleem. De meest adequate methode was proberen om de luizen te doden door de kleren te stomen, voor ze werden  gewassen. Maar het gebeurde niet zelden dat de luizen ook de stoomketels overleefden, zelfs nadat de kleren gestreken waren!

Dit stukje satire deed de ronde in de loopgraven.



Het luizenprobleem werd nooit resoluut aangepakt door de militaire autoriteiten, omdat tot het laatste jaar van de oorlog de loopgravenkoorts nooit als een echt probleem werd erkend.4

In het soldatenjargon werden luizen 'itchekoos' genoemd. Mijn grootouders leerden het me en toen ik ooit met luizen uit de kleuterschool naar huis kwam, zei men dat ik 'itchekoos' had. Het moet een enorm populair woord zijn geweest tijdens de Eerste Wereldoorlog, want iedere Westhoeker is het blijven onthouden en gebruiken. Nochtans het woord 'itchekoo' komt in geen enkel Engels worodenboek voor. Het eerste deel van het woord kan enigszins met luizen in verband worden gebracht, want "he is suffering from an itch" betekent zoveel als "hij heeft jeuk". Het woord 'itchy' of 'jeukerig' behoort tot dezelfde familie. Maar waarom is het woord 'koo' het tweede deel van de samenstelling 'itchekoo'?

Muziekblad van Hitchy Koo 1912



In 1912 werd door Lewis Muir en Maurice Abrahams een liedje componeerd met als titel 'Hitchy-Koo'. Het gaat om een liedje waarbij een jongen ragtime-muziek speelt op een mondharmonica, terwijl iedereen aan het dansen gaat. In 1913 werd zelfs een kortfilm met dezelfde titel gedraaid.

Maar het is vooral, na de Eerste Wereldoorlog, in 1919, dat de bekende muzikale revue met muziek en teksten van Cole Porter heel wat succes kende.

Muziekblad van Hitchy Koo Music Hall 1919



Ook op andere vlakken komt het woord 'itchekoo' voor. In het Australian War Memorial wordt een tekening bewaard van een zekere Fred Leist, die hij in 1917 in de omgeving van Ieper maakte en die hij betitelde als 'Hitchi-Koo machine' (delousing fumigator).5

Ook ratten kwamen in enorme hoeveelheden voor in de loopgraven. Er was immers een overvloed aan eten, water en onderdak. Vooral 's nachts kwamen ze te voorschijn om de restjes uit weggegooide conservenblikken te likken. Maar wat veel erger was: ze verspreidden, zij het in zeldzame gevallen, de gevreesde 'ziekte van Weil'. Deze ziekte werd verspreid door in contact te komen met water dat gecontamineerd was door de urine van geïnfecteerde ratten. De bacteriën verspreidden zich via kleine oppervlakkige huidwondjes of via de ogen, de neus of de mond. Wat nog afgrijselijker was, waren de duizenden ratten die in Niemandsland rondzwierven en knaagden aan lijken van gesneuvelde soldaten.

Tijdens de soms lange periodes van verveling, gingen soldaten op rattenjacht als tijdverdrijf. Het werd in sommige loopgraven een echte sport. Omdat het verspillen van munitie verboden was, mocht er niet op ratten worden geschoten, maar het was voor sommigen zelfs nog plezieriger om de ratten op hun bajonet te kunnen prikken.6

Kan zoiets: vandaag baden in een brouwerskuip en morgen bier brouwen?

Zoals bij het begin van dit artikel aangehaald, werd, bij het lezen van de Pop.route-brochure, mijn aandacht vooral getrokken door volgende zin: "Elk bataljon werd verplicht om bij elke periode van rust collectief te gaan baden in de grote gist- en koelbakken binnen de brouwerij. En de volgende dag werd weer bier gebrouwen."

Kan zoiets?

Lifebuoy (Reddingsboei) zeep werd oorspronkelijk in 1895 op de markt gebracht door Lever Brothers. Het is een desinfecterende zeep met fenol als een van de belangrijkste bestanddelen. Vandaag de dag is deze zeep nog altijd in trek in de Angelsaksische landen.



Wanneer we logisch nadenken is zoiets toch niet mogelijk, vooral wanneer we bedenken dat de Britten sterk desinfecterende middelen gebruikten bij het baden. Hierboven lazen we al het relaas van Lance-Corporal J. Wilson, No. 52764, 12th Btn., Durham Light Infantry, die aanhaalt dat zo'n danig prikkelend ontsmettingsmiddel aan het water werd toegevoegd dat ze het bijna 'zitten' hadden.

Het is algemeen ook geweten dat Life Buoy de meest gebruikte zeep was en die was vooral gekend als een van de meest ontsmettende en reinigende toiletzepen. Als we verder bedenken dat tientallen soldaten, na drie, vier weken loopgravendienst, in dezelfde hoeveelheid water zich gingen wassen, kunnen we ons levendig voorstellen dat er na enkele minuten een vuile brij van vuil en stof boven op het water dreef… dan vraag je je af hoe kan een brouwer de dag nadien gaan brouwen in diezelfde kuipen?

Lifebuoy is a brand of soap containing phenol marketed originally by Lever Brothers in England in 1895. Om een antwoord te krijgen op deze vragen ging ik te rade bij ons medelid Raoul Bartier, een notoir brouwer in Voormezele.

Als gewezen brouwer wil ik met veel genoegen deze vragen beantwoorden, doch ik twijfel aan de juistheid van bepaalde tekst vermeld in dat brochuurtje. Het is best mogelijk dat die soldaten gingen baden in de houten gistingskuipen, gezien deze in die tijd slechts 1.60 m hoog waren met een inhoud van een 30-tal m³ en nogmaals werden gereinigd alvorens het wort er tot bier te laten gisten.

Hetgeen de koelbak(ken) betreft: eender welke brouwerij is slechts voorzien van één enkele koelbak die een grote oppervlakte heeft om het bier alvorens het te koelen een paar uren te laten verdampen; deze koelbakken waren in geute (gietijzer) met slechts een hoogte van max. 35 cm. Probeer je daarin maar eens te wassen!

Betreffende de zeep, door de Britten gebruikt, is het niet alleen de zeepgeur, doch de smaak (van het bier) die zekerlijk beneden alles zal zijn; het vet van de zeep en zelfs het minste vet doet het bierschuim vallen. Denk nu niet dat eender welk bier in het verenigd Koninkrijk niet schuimt door een of ander vet; het is alleen de manier van tappen die ze niet hebben.

Ik brouwde tot het jaar 1955 en onze rood koperen kookketel was ingebouwd met mangat in het midden langs boven om er het wort en de hop in te laten, hetgeen ook wel in de brouwerij van het Zwijnland het geval zal geweest zijn.

Brouwerskuipen gevuld met warm water. Britse troepen nemen een bad in een brouwerij aan het front.
Prent van Frederic Villiers (1851 - 1922) in 'The Illustrated War News' (13-10-1915)



In die tijd konden de soldaten zich vermoedelijk wassen met flessenspoelwater gezien de kuip daarvoor volumineus genoeg was.


Toen ik brouwer Raoul Bartier een prent toonde waarbij je soldaten in verschillende kuipen ziet stappen, reageerde hij als volgt.

In deze 'roerkuipen' werd zelfs in onze brouwerij nog tot het jaar 1955 gebrouwen. Het bewijs dat deze kuipen roerkuipen waren kan je bemerken door het deksel erboven dat diende om het wort enkele tijd aan zijn gewenste temperatuur te houden ten einde daarna naar de kookketel te pompen. Een brouwerij is in het bezit van een stoomketel en na het eventueel gebruik als badkuip kan de roerkuip onmiddellijk met heet water gereinigd worden met vernietiging van alle microben.

Op mijn vraag of het nu echt mogelijk is dat men de roerkuip gebruikt, zich erin wast met sterk desinfecterende middelen en een paar uur later die roerkuip, na een spoeling met heet water, kan gebruiken om kwaliteitsbier te brouwen antwoordde Raoul Bartier:

Ik denk dat de desinfecterende middelen gedurende de grote oorlog nog niet zó sterk waren zoals deze hedendaags en dat men na het spoelen met heet water zekerlijk bier kon brouwen in de roerkuip. Gedurende de grote oorlog stonden schimmels (kanen) op alle bieren zodat de kwaliteit van de bieren toch te wensen liet.7

La Baignade de L'Escouade

Zoals we bij het begin van dit artikel kunnen lezen, zou, volgens de schrijver Piet Chielens, de brouwerij van het Zwijnland zo'n badplaats zijn geweest. Zowel vóór, tijdens als na de Eerste Wereldoorlog waren er in Poperinge centrum meer dan tien brouwerijen. Zouden dan in die andere brouwerijen geen badinstallaties zijn ingericht? En waarom wees Chielens de brouwerij van het Zwijnland aan? Vanwalleghem, de pastoor van Dikkebus, vernoemt in zijn dagboek de brouwerij van Peirsegale (Dikkebus), maar andere brouwerijen, die bij naam werden genoemd, kon ik niet aantreffen.



Groot was mijn verwondering toen ik op internet, grasduinend in oude Franse kranten (Le Gaulois, 5 februari 1915, nr.13628, p.2), onder de ronkende titel 'Impressions de Poperinghe La Baignade de l'Escouade' een verwijzing vond naar Poperinge en het baden van een Franse 'escouade' in een brouwerij. Een escouade is de kleinste eenheid binnen een leger. Ze bestaat uit 8 à 12 soldaten en staat onder de leiding van een korporaal.

Het is een prettig verhaal waarin wordt verteld dat een groepje Franse soldaten met de bus naar Poperinge worden gebracht om er te gaan baden. De schrijver in kwestie, een ambulancier, vraagt zich intussen cynisch af hoe het mogelijk is dat zo'n 'klein stadje' (in casu Poperinge) een zwembad bezit waarin 'zoveel soldaten' (in casu een tiental soldaten) samen kunnen baden. Ze komen vanuit Vlamertinge aangereden. En dan wordt het interessant. "Et nous voici arrivés, pour faire halte, sur la délicieuse petite promenade plantée de tilleuls qui, au dernier automne, voyaient encore passer sous leurs ombrages portecteurs les fidèles de Saint-Bertin, prêts à entrer à l'église ou à en sortir."

Ze stoppen dus met de bus op een pleintje, omgeven door lindebomen. Dat moet de Botermarkt zijn in de omgeving van de Grote Markt. En ons vermoeden wordt nog kracht bijgezet, wanneer er melding wordt gemaakt van gelovigen die naar of van Sint-Bertinus(kerk) komen.

Poperinge De Botermarkt 1926



Poperinge Grote Markt - Links De Botermarkt



De schrijver zelf is verrast dat ze niet aankomen in een zwembad, maar in een brouwerij, die veranderd is in een badzaal. Door alle vaten doormidden te zagen werden er van één vat twee kuipen gemaakt. Spottend vertelt hij verder dat enkele mannen die 'van corvée' waren de kuipen moesten vullen met water dat, volgens het voorschrift van een geneesheer-majoor, een welbepaalde temperatuur moest hebben.

Wasvrouwen gezocht
Advertentie Het Ypersche Volk 11 april 1915




Maar de verbazing van de schrijver neemt nog toe, wanneer hij wordt rondgeleid in de brouwerij en vaststelt dat er in een bijgebouw enorm veel wasvrouwen aan de slag zijn. Ze wringen er broeken en onderbroeken uit die ze achteraf op droogrekken ophangen.8

De brouwerij van Onraet op de Grote Markt

Weinigen weten dat er vroeger op de Grote Markt nr. 1 (de Botermarkt) een brouwerij was gevestigd (Sie F1262, 1263, 1264, 1265A) op de gronden van de huidige Gemeenschapsschool. Bij het begin van de 19e eeuw was er de brouwerij van Franciscus Couteel - Waeles. Later werd die overgenomen door Louis Boucquey - Decaesteker (1866) en het was zijn dochter Rosalia Boucquey (° Poperinge 1855 - † Poperinge 1886) die in 1878 huwde met Julien Onraet (° Poperinge 1848 - † Brugge 1926), die vanaf dat ogenblik de brouwerij exploiteerde.

De moderne Madame Sans-Gêne - De Franse wasvrouw als een onmisbaar oorlogsattribuut Droogdag: Duizenden hemden hangen te drogen in  een geïmproviseerde wasserij - Dag van het kousen stoppen: de sokken van de Tommy's vragen regelmatig herstelwerk
Uit: The Graphic, 16 maart 1918, p.343




Maar Julien Onraet was een enigszins bevreemdende figuur. Toen zijn echtgenote, Rosalia Boucquey in 1886 overleed, huwde hij in 1890 in Brugge een tweede maal met Marie Louise Josephine du Mesniel de Sommery (° Brugge 1864 - † Brugge 1922). Zowel Julien Onraet als zijn beide echtgenotes zijn begraven op het Oud Stedelijk Kerkhof.

Marie Louise Josephine du Mesniel de Sommery stamde uit een adellijk geslacht. Haar vader was Louis Etienne du Mesniel de Sommery (1801 - 1863) en haar moeder was een Poolse uit Pietrzykovie in Gallicië, nl. Regina Kosiec (1829 - 1897). Zoals de naam laat vermoeden, kwam de familie du Mesniel uit Sommery, een dorpje gelegen tussen Neufchatel-en-Bray en Forges-les-Eaux in Dept. Haute Normandie. Het was een van zijn voorvaderen die uit de handen van de Franse koning Lodewijk XIV in 1687 de titel kreeg van markies de Roquefort-Sommery. Het markizaat hield op te bestaan in 1934.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het dus Julien Onraet met zijn adellijke dame die een brouwerij uitbaatte op de Botermarkt. We hebben ons lang de vraag gesteld: brouwde hij tijdens die dagen wel bier of had hij de brouwersstiel stop gezet? Deze laatste bedenking maakten we vooral, omdat hij in 1920 samen met zijn vrouw Poperinge verliet en zich ging vestigen in Antwerpen.

Verkoop van de brouwerij, de mouterij en alle brouwersmateriaal van Georges Lamerant (vroeger : Julien Onraet) op 18 juni 1923 te Poperinge - Aankondiging in De Poperinghenaar 10 juni 1923



Maar het ging wel degelijk om een 'actieve' brouwerij, want bij zijn verhuis naar Antwerpen, werd de brouwerij overgenomen door Georges Lamerant, die er ook nog korte tijd heeft gebrouwen. In een aankondiging in De Poperinghenaar (2-7-1922) lezen we o.a.: "Albert Goussey, wonende Provenseweg, Poperinge, is verkoper van het 'Flesschenbier, voortkomend van de Brouwerij Georges Lamerant. Brune & Blonde Poperinghoise alsook bier in vaten van alle grootte." In 1923 stopte de brouwerij en werd verkocht.

En ons verhaal wordt helemaal bewaarheid door een artikel dat verscheen in 'De Poperinghenaar' van 6 juni 1926 onder de titel: 'Steekt de vlaggen uit op 11 juni', een artikel van een zeker Morris.

Morris beschrijft in het lang en het breed hoe de Grote Markt van Poperinge in 1926 veranderd is in vergelijking met de Eerste Wereldoorlog en hij maakt daarbij volgende bedenkingen: "Te 'Pop' waren er ook cinemas, die dan ook veel bezoekers hadden. Gewoonlijk was er daar ook de eene of de andere leger theatergroep (elke afdeeling had zulk eene troep) die vertooningen gaf. Dan, er waren de baden, in de Brouwerij van den heer Onraet, de lees- en speelzalen, de YMCA of de 'Church Army Huts', later ook de 'Catholic Soldiers Club', en dan, 'last but not least', de groote militaire cantine."

Grafsteen van het gezin Julien Onraet op het oud stedelijk kerkhof van Poperinge



Deze locatie wordt ook bevestigd in een korte vermelding in het dagboek van Thomas Hope Floyd. "In the afternoon platoons marched to Poperinghe to bathe at the Divisional Baths in the Square - just by the church. I left Valley Camp (nvdr: dat was in Watou) with my platoon at 1.45. We marched via St. Janster Biexen to Poperinghe and there bathed.9

Is er nog melding van badplaatsen in brouwerijen?

Zoals hierboven al vermeld : "Daar (brouwerij van Peirsegale in Voormezele) zijn ook badplaatsen ingericht voor de soldaten met water van den vijver dat er vanzelfs naar toestroomt."10

Vernon Bartlett haalt volgende tekst aan (vrij vertaald) : "Net buiten Poperinge kwamen we verschillende compagnieën tegen, gewapend met handdoeken die langs de weg stonden te wachten om te gaan baden in de brouwerij. Bij het voorbijkomen was er een oudere kerel, die probeerde een splinternieuw stuk zeep te verkopen in ruil voor een drankje onder voorwendsel dat hij zodanig leed aan reuma dat hij zich niet kon wassen."11

Meer verwijzingen naar specifieke brouwerijen, waar soldaten gingen baden, konden we niet aantreffen.

Stilaan zouden we misschien de indruk kunnen krijgen dat Britse militairen van de ene brouwerskuip naar de andere huppelden om een bad te nemen. Niets is minder waar.

Laten we even het verhaal volgen van A. G. Empey die zijn 'eerste officieel bad' aan het front beschrijft.

Vlak achter onze verblijfplaats was een grote beek, ongeveer 3 m diep en 6 m breed. Het was een gewoonte om van deze kans gebruik te maken om een duik te nemen, zichzelf grondig te wassen en een deel van ons ondergoed. Tijdens een periode van warm weer waren deze baden voor ons een echte luxe. Nadat de Tommies lustig in het water hadden gespetterd, gingen ze in de zon zitten en begonnen ze aan een 'korte jacht'. Ze hadden eerst al geprobeerd om de 'luizen' in de beek te verdrinken, maar dat had geen effect, integendeel ze leken net als wij van een verfrissend bad te genieten.

Boven de deur van dit gebouwtje was een groot bord gespijkerd met de tekst 'Divisional baths'.



Op een zondagmorgen, de hele sectie was in de beek en het ging er vrolijk aan toe, toen de sergeant-majoor op het toneel verscheen. Hij kwam bij de rand van de beek en beval: "Uitstappen! Trek jullie uitrusting aan! Oefening! Stel jullie op in het gelid voor de badshow! Geen gemor! Je krijg 15 minuten Vanuit de beek kwam een geklaag van verontwaardiging, maar toch kwamen we eruit. Bevel is bevel, nietwaar? We stelden ons op in het gelid met geweren en bajonetten (we vroegen ons af waarom we geweren en bajonetten nodig hadden om een bad te nemen?), de nodige munitie en onze helm op het hoofd.

Iedereen had ook een stuk zeep en een handdoek bij. Na een mars van 8 km langs een stoffige weg, met af en toe een granaat die fluitend boven onze hoofden vloog, kwamen we aan bij een klein gebouwtje op de oever van een beek. Boven de deur van dit gebouwtje was een groot bord gespijkerd met de tekst 'Divisional baths'. In een houten schuurtje aan de achterzijde, hoorden we een piepende oude motor die water aan het pompen was. Doorweekt van het zweet gingen we ons in een rij opstellen aan de voorkant van de baden en plaatsten onze geweren aan rotten. Een sergeant van de RAMC met een gele band om zijn linkerarm, met daarop in zwarte letters de initialen 'SP' (Sanitaire Politie), nam de leiding. Hij beval ons om onze uitrusting af te doen, onze beenwindsels los te maken en onze schoenveters uit te trekken. Vervolgens, vertrekkend vanaf de rechterkant van de lijn, verdeelde hij ons in groepen van vijftien. Ik was toevallig in de eerste ploeg.

We gingen een kleine kamer binnen, waar we vijf minuten tijd kregen om ons uit te kleden. We gingen in een rij naar de badkamer. Daar stonden 15 kuipen (eigenlijk vaten die doormidden waren gezaagd), voor de helft gevuld met water. Elk bad bevatte een stuk zeep. De sergeant liet ons weten dat we slechts twaalf minuten hadden om ons bad te nemen. We wreven ons helemaal in schuim en om beurt wreven schrobden we elkaars rug. Daarna spoelden we ons af met een tuinslang. Het water was ijskoud, maar het voelde toch lekker aan.


Vrij snel rinkelde een bel en werd de aanvoer van water uitgeschakeld. Sommigen die aan de trage kant waren zaten nog onder vlokken zeep, maar dat maakte voor de sergeant geen verschil uit. Hij joeg ons naar een andere kamer. Daar stonden we voor een klein venster, dat leek op het loket van een theater. Ieder van ons kreeg daar vers ondergoed en handdoeken. Van hieruit gingen we terug naar de kamer waar we ons vroeger hadden uitgekleed. We moesten in tien minuten terug aangekleed zijn.

Mijn onderbroek kon ik aantrekken tot onder mijn kin, die was veel te groot, en mijn shirt reikte nauwelijks tot mijn navel. Maar we waren toch gelukkig, want was het proper ondergoed.

Wanneer de hele groep klaar was met een bad te nemen, vatten we de terugweg aan. Die tocht was het meest onsympathieke wat een mens zich kan inbeelden. De hele weg werd er gevloekt en gemord. Als we in ons kamp arriveerden waren we bedekt met een laagje wit stof dat door het zweet op onze huid plakte, terwijl ons wollen ondergoed verschrikkelijk jeukte.

Belgische nationale werksters
Naaisters der werkzaal van Proven 1917
In de omgeving van iedere wasserij waren er naaiateliers waar kleren werden hersteld en sokken gestopt. Voor jonge meisjes en vrouwen was het een zeer lucratieve bezigheid. Het Britse leger betaalde rijkelijk.



Nadat we ons stoofpotje hadden opgegeten, dat voor ons werd bewaard - het was toen vier uur in de namiddag - gingen we terug naar onze beek en… namen er een nieuw bad. 12


Edward Munro vertelt verder.

Oostenrijkse affiche voor werving van wasvrouwen. De prent toont een vrolijk meisje met een pak wasgoed in de armen. De tekst maakt melding van de inzameling van de vuile was door de 'voorzorgdienst'. - Paul Gerin, 1917, Litografie in kleur 95 x 63 cm.



Het was algemeen erkend door de legeroverheid dat om de gezondheid van de troepen te bewaren, de netheid essentieel was, en daartoe werden 'Divisional Baths' gevestigd in diverse centra onder de supervisie van de Medische Dienst van het Leger. Over het algemeen bestonden de badhuizen uit twee ruimten, één om zich om te kleden en een andere waar de badinstallatie was ingericht. Deze installatie bestond uit een netwerk van pijpen, dat aangesloten was met douches waardoor verwarmd water stroomde en die te gepasten tijde (na het uitkleden van de soldaten) door een verantwoordelijke werden bediend.

De baders stapten in tonnen, die onder de douches stonden opgesteld. Toen iedereen een plaatsje had bemachtigd werd door de verantwoordelijke de kraan opgengedraaid en men kon beginen met de modder van zijn lichaam af te schrapen.

Over het algemeen werd de zeep royaal uitgedeeld onder de groep. Toch waren er enkelen, die veeleisender waren en die hun eigen zeep meebrachten.

Soms moest worden bespaard op het volume water en was de tijd om zich te wassen eerder beperkt. Dan riep de verantwoordelijke: "Soap on!" en iedereen begon zich zo snel mogelijk in te zepen. Op dat moment werd de watertoevoer afgesloten. Na korte tijd riep hij met een stentorstem: "Soap off!" Vervolgens kwam er een krachtige straal water uit de toevoerpijpen, maar het duurde niet lang voor de watertoevoer opnieuw werd afgesloten. Indien je de gewoonte had om in de badkuip te gaan zingen, dan bleef er onder dergelijke condities maar weinig tijd over om dat te doen.


's Winters, wanneer het vroor, was het nog erger. Het water dat werd aangevoerd, was nauwelijks verwarmd. Het werd nog erger toen iemand een deur opende en de ijzige wind naar binnen waaide.

Al vlug waren er ook privé personen, die munt zagen in de rijke Britse militairen, en die een eigen badinstallatie in mekaar knutselden. Ze plaatsten grote tonnen in de kamers aan de straatkant of in hun keuken. In die dagen maakten badkamers nog geen deel uit van de normale constructie van een huis. Hier en daar werd een bordje 'Bains Chauds' voor het raam geplaatst. Het normale tarief was één frank voor de luxe van een warm bad. Deze privé baden waren zeer welkom, wanneer er geen andere middelen waren om zich eens grondig te wassen. Wat wel vervelend was, het gebeurde af en toe dat de vrouw des huizes haar hoofd binnenstak om te kijken of de bader al klaar was gekomen. 13


Wateraanvoer voor het Elisabeth Hospitaal

We krijgen een bijzonder interessante beschrijving van de waterproblematiek tijdens de Eerste Wereldoorlog in de casestudy van Charlotte Jacobs betreffende het Elisabeth hospitaal te Poperinge m.a.w. het hospitaal dat was ingericht in het kasteeltje van de Juge D'hont langs de Deken De
Bolaan.

"Om de bedpannen en ander stalen materiaal te desinfecteren werden boilers geplaatst. Voor het beddengoed beschikte men over een wasserij, die over voldoende water kon beschikken en waar eveneens een droogaccommodatie voorhanden was. Het water in de wasserij vermeld ik in het bijzonder daar dit in het hospitaalgebouw aanvankelijk een probleem was en ook later - bij de verhuis naar 't Couthof - was de watervoorziening een belangrijk item. Het hospitaalwater werd door de Friends Ambulance Unit vanaf de Kattenberg (nvdr: wellicht wordt hier de Catsberg bedoeld) aangebracht.

Het kasteeltje van de Juge D'hont langs de Deken De Bolaan werd tijdens de Eerste Wereldoorlog ingericht als hospitaal, het Elisabeth hospitaal.



Voor het wassen zelf was een pomp voorzien waar op drie uren 1000 gallons (4.540 liter) water van de beek in opgenomen kon worden. Bovenaan het huis hield men 1200 gals (5.448 liter) in tanks. Hiervan gebruikte men dagelijks 2.770 liter voor de was, het hospitaal, de keuken en het Parc Saint-George.

Voor drinkwater, 249 liter per dag, wendde men zich tot de 'Laiterie' (nvdr: de Melkerij) in de Duinkerkestraat, en bewaarde men een reserve van 1.329 liter.

Dat men over proper water kon beschikken in het hospitaal maakte dat baden nu mogelijk werd. Voorheen dienden de zieken in hun bed gewassen te worden en konden enkel bevoorrechte patiënten een flesje mineraalwater krijgen. Op het etiket plaatste men dan: 'Ether sulfurique. Poison!'

Gravin van den Steen de Jehay beschrijft in haar memoires het tafereel van de zich wassende Friends: "Les Quackers dans notre jardin potager, nus, maigres, impassibles, passent sous une gouttière élevée au rang de douche."

Wasvrouwen hangen de was te drogen in de tuin van de Zusters Benedictinessen, waar een wasserij aan de boord van de Vleterbeek voor het Brits leger was ingericht.



Maar de aanwezigheid van voldoende water loste het hygiëneprobleem in het ziekenhuis nog niet volledig op. Vele verpleegsters in het hospitaal waren katholieke zusters, die niet enkel een middeleeuws uitzicht hadden, maar ook nog steeds functioneerden volgens de zedige theorieën van de Kerk. Volgens deze voorschriften mocht men enkel het lichaam, de handen en de hals wassen. Maria van den Steen de Jehay maakte volgende schrijnende ervaring mee: "Au dessous du cou, une ligne marque le point de démarcation de la pudeur. A partir de là, la peau est impregnée d'une  teinture sur laquelle l'eau n'a pas de prise. Les infirmières anglaises reussissaient à décrasser les hommes."

Voor vrouwen lag het echter nog moeilijker, de zusters weigerden hen te wassen op intieme plaatsen: "Net de découvrir chez les malades certains endroits dont on ne parle pas." Deze zusters waren, zoals Maria van den Steen de Jehay het omschrijft: "Excellents agents de contagion." Dat probleem trachtte ze te verhelpen door eigenhandig het toilet te doen van alle zieken: "Une religieuse tremblante et porteuse de l'eau savonneuse marmottait à côté d'elle : C'est un péché, un péché." 14

Wasserijen

Wat de wasserijen betreft. Pastoor Vanwalleghem vertelt : "Verscheidene vrouwspersonen wasschen nu voor de soldaten in de groote wasscherij die ingericht is in de brouwerij van Peirsegaele. Zij winnen 0,38 fr per uur. Vele vrouwspersonen wasschen t'huis voor de soldaten en winnen alzoo een schoon loon." 15

Groepsfoto van de wasvrouwen in de Britse militaire wasserij bij 't Couthof. Er staan meer dan 200 vrouwen en meisjes op de foto!



"In den suikerijhast van de We Delanotte van Dickebusch en van Henri Kestelein van Westoutre is eene droogerij ingericht voor het waschgoed van de engelsche wasserij van Reninghelst. Iederen morgend worden een 20 tal jonge meisjes er naartoe gevoerd in auto te samen met soldaten. Men moet niet veel oogen hebben om te bemerken hoe wild en ongebonden die meisjes er uitzien. Hoe jammer!" 16

De burgers die wasschen voor soldaten moeten nu daartoe bijzondere toelating vragen. Er zijn nu engelsche officieren die gescheurde hemden laten vermaken. Wat verschil bij eertijds toen schoone kleederen en goed onaangeroerd eten den vuuroven ingingen. Hadde men wat voorzieniger geweest men zou nu niet moeten sparen.17

In de wasscherij moeten de wasscheressen nu wasschen met zuivere creoline, en dat al uit vernielingsgeest jegens de lieve beestjens welke de engelschen 'itchekos' noemen, die wemelen op het ondergoed der soldaten en door voorafgaandelijk grof geschot niet konden kapot gemaakt  worden. Bij de Belgische soldaten zijn die gastjes nu zoo goed of onbekend. Op de deur van 't huis van Door D'hellens te Dickebusch staat er geschreven 'Itchekos farm', 't zijn voorzeker de belgische soldaten die dat gedaan hebben om de engelschen uit dat huis te houden en zelf meester te zijn.18

Victorine Top was de burgerlijke chef van de Britse militaire wasserij bij 't Couthof. Op de foto zien we haar links en haar zuster, Agnes, rechts bij de militaire overheid. De aanwezigheid van jonge meisjes als verpleegsters maakte het verblijf van de gewonden en zieken wat aangenamer. Vandaar misschien het uithangbord 'Bachelors' Retreat' of 'Rustoord voor vrijgezellen'.

Uit: Ivan Top & Kristof Papin, Proven in de nevelen der tijden, Tielt 2006, p. 163




Happy Day's - V.l.n.r. Alice Vaneecke, Maria Matthys, Lucie Rosselle (mijn grootmoeder). Ze hebben zopas hun loon in de wasserij bij 't Couthof ontvangen en laten een foto maken.



In Poperinge en Abele waren er verschillende Britse wasserijen. Een van de grootste wasserijen in Poperinge was gevestigd in de tuin van de Zusters Benedictinessen tussen de Boeschepestraat en de Westouterstraat langs de Vleterbeek. Er waren nog twee andere wasserijen bij De Leene en bij 't Appelgoedje.

Misschien wel dé grootste Britse militaire wasserij van de Westhoek bevond zich in Proven bij 't Couthof op de hoek van de Klyttestraat (nu: Canadaweg).


Voetnoten
  1. Piet Chielens, Pop.route Fietsen achter het front (Zuidelijke Route), Poperinge, s.d.
  2. Lyn Macdonald, They called it Passchendaele The Third Battle of Ypres & the Men Who Fought in It, Londen 1978, p.77-78.
  3. Jan & Katrien Louagie - Nolf, Talbot House Poperinge De eerste halte na de hel, Poperinge 1998, p.497 - 498.
  4. http://www.firstworldwar.com/features/trenchlife.htm
  5. Fred Leist, Hitchi-Koo machine (delousing fumigator), Tekening, Western Front (Belgium), 1917, 48.6 x 57.2 cm, Australian War Memorial, Canberra ID number ART02908
  6. http://www.rentokil.com/blog/rats-in-thetrenches-wwi/
  7. Met dank aan Raoul Bartier, brouwer in Voormezele
  8. L'ambulancier de service, Impressions de Poperinghe La Baignade de l'Escouade, Le Gaulois, 05 -02-1915, nr.13628, p.2).
  9. Thomas Hope Floyd, At Ypres with Best-Dunkley, Londen, 1917, p. 59 (24-07-1917).
  10. Achiel Vanwalleghem, De oorlog te Dickebusch en omstreken, Genootschap voor geschiedenis, Brugge,1964, Deel 1, p.77 (8 februari 1915)
  11. Vernon Bartlett, Mud and Khaki Sketches from Flanders and France, Londen, 1917, p.130
  12. Arthur Guy Empey, Over the top by an American soldier who went Arthur Guy Empey machine gunner, serving in France together with Tommy's Dictionary of the trenches, New York, 1917, Chapt. 13 My first offficial bath.
  13. Edward Munro, Diaries of a Stretcher-Bearer 1916 - 1918, p.207 - 208
  14. Charlotte Jacobs, Gezondheidszorg in de onbezette Westhoek tijdens WO I, Casestudy Het Elisabeth hospitaal te Poperinge, Universiteit Gent, 2008, p.65 - 66
  15. Achiel Vanwalleghem, De oorlog te Dickebusch en omstreken, Genootschap voor geschiedenis, Brugge,1964, Deel 1, p.77 (8 februari 1915)
  16. Achiel Vanwalleghem, De oorlog te Dickebusch en omstreken, Genootschap voor geschiedenis, Brugge,1964, Deel 2, p.150 (2 januari 1917)
  17. Achiel Vanwalleghem, De oorlog te Dickebusch en omstreken, Genootschap voor geschiedenis, Brugge,1964, Deel 2, p.157-158 (3 februari 1917)
  18. Achiel Vanwalleghem, De oorlog te Dickebusch en omstreken, Genootschap voor geschiedenis, Brugge,1964, Deel 2, p.189 (3 mei 1917)