De wederopbouw in Ieper
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2020/3

Door Philippe Barbez

In de voorbije jaren hebben wij met z’n allen via kranten, tijdschriften, televisieuitzendingen, … genoeg beelden gekregen van de verwoesting van onze stad als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Toen de oorlog gedaan was, rees de vraag wat er met Ieper moest gebeuren?

In deze bijdrage enkele ideeën die in de eerste maanden na de oorlog hieromtrent ventileerden.

 
 
1 Nog voor de oorlog

In de jaren die de oorlog voorafgingen, was Jules Coomans in Ieper al stadsarchitect en -ingenieur. Aan hem werd de opdracht gegeven om te zorgen voor een restauratie van de stad: de Lakenhalle en andere burgerlijke gebouwen, de kerken en kloosters, maar ook de huizen werden aangepakt. Toen de oorlog uitbrak, stonden heel wat gebouwen, waaronder ook de kathedraal, in de steigers.
 
2 De oorlog

De hele stad en omgeving kregen het ruwste geweld over zich heen.

Sinds 1915 waren alle stedelingen, de laatsten onder hen onder druk, uit de stad verdwenen: op de vlucht, niet wetende waar naartoe en nog veel minder  wanneer en of ze naar hier zouden terugkeren.

Het beeld van een spookstad doemde op. In de stad waren Britse soldaten heer en meester.
 
3 Wat met Ieper na de oorlog?
 
Winston Churchill

Het idee om Ieper na de oorlog te herbouwen en te restaureren waar het kon, leefde al tijdens de oorlog. De stad had in 1915 al twee zware slagen te verwerken gekregen, die voor genoeg schade zorgden. Het zou alleen maar erger worden.

Jules Coomans was één van de laatsten die Ieper verliet. Met de restauratieplannen en allerlei nota’s van voor de oorlog vluchtte hij naar het Noord-Franse plaatsje Wimereux aan de Opaalkust. Van daaruit begon hij met burgemeester Colaert  te onderhandelen over een wederopbouw van Ieper.

Na de Wapenstilstand bleek algauw dat ook de Britten hun zegje wilden hebben bij de onderhandelingen die moesten leiden tot wat er met de stad kon gebeuren.

 
 
In de Ieperboog alleen al waren er zeker een paar honderdduizend Britse mannen die hun leven hadden gelaten en hier een graf hadden. Niet zo vreemd dat Ieper het predicaat kreeg van ‘Holy Ground’.

De Imperial War Graves Commission (later de Commonwealth War Graves Commission) was toen al verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de Britse begraafplaatsen en de oorlogsmonumenten. Het zou dé pion worden in de discussie hoe het nu met Ieper verder moest. Aan Belgische zijde was de Dienst der Verwoeste Gewesten de belangrijkste tegenspeler.

In een bijeenkomst van de Imperial War Graves Commission drukte Winston Churchill de wens uit om de ruiïnes van Ieper te verwerven: ‘ofwel door een gift van de Belgen, ofwel door een overeenkomst, een koop of zo, als Brits grondgebied, en de ruïnes te maken tot het centrum van de begraafplaatsen eromheen, …’.

Het was te verwachten dat dit voorstel van Churchill op weerstand zou botsen. Daarom opperde Fabian Ware, de belangrijkste figuur binnen de Imperial War Graves Commission, om dit voorstel  en welke beslissing dan ook naar een volgende vergadering te verwijzen.
 
Beckles Willson

Beckles Willson was een Canadese publicist, belangrijke auteur, journalist en ook militair in dienst van het Canadian Expeditionary Force.
Doordat de stad nog bezet bleef door Britse soldaten, werd Beckles Willson als Town Major (commandant) aangesteld. Ook hij was er sterk van overtuigd dat de ruïnes niet mochten verdwijnen. Ze moesten als decor dienen voor een heel grote begraafplaats. De vele divisies van het Britse leger zouden een ruime plek krijgen en tegenover de Lakenhallen zou hij een grote kapel laten bouwen.

Willson ging zijn visie bij meerdere instanties sterk verdedigen, zeker ook als een reactie op wat er in Ieper aan het gebeuren was.

Vanaf 1920 zag men heel wat vluchtelingen naar hun streek terugkeren. De verbijstering was bijzonder groot en emotioneel, nu ze met eigen ogen zagen wat de oorlog had aangericht. Velen moesten met gevonden materiaal uit het puin een primitief onderkomen proberen op te zetten. Anderen hadden misschien wat meer geluk en konden een beroep doen op een barak van het Koning Albert Fonds of ze konden met de premie van 3000 frank, die de Dienst der Verwoest Gewesten  ter beschikking stelde in de vorm van materialen, een woning bouwen.

Zeer opvallend, maar een vloek in deze context van de ruïnes was de in het helblauw geschilderde ‘Britisch Tavern’ die vlak tegenover de ruïnes van de Lakenhalle, op de hoek van de Grote Markt met de D’Hondtstraat, werd neergepoot. Een doorn in het oog van Willson. De wildgroei van al die noodwoningen en barakken was compleet in tegenstelling met de gedachte van de ‘Holy Ground’.

In naam van de Canadese overheid vroeg Willson ook nog om een Canadees memoriaal te krijgen in de omgeving van de Bollingstraat. Met toestemming van de Ieperse burgermeester Colaert en een goedkeuring door minister Charles de Broqueville, kwam er op de vestingen een bungalow die als informatiekantoor was ingericht.

Willson ging blijkbaar wat te ver in het nemen van initiatieven en er kwam reactie. Binnen de Belgische politiek vroeg men zich af of deze plek hierdoor aan Canada zou worden overgedragen. En ook in Groot-Brittannië vond men dat Willson met zijn plannen wat buiten de schreef liep. Het was het Battle Exploit Memorials Committee dat belast was met het uitzoeken waar er in Ieper memorials konden komen. Willson had dus niet de bevoegdheid om hierin beslissingen te nemen. Het zou nog te zien zijn of zijn bungalow zou overleven.
 
Eugène Dhuique: een ‘zone de silence’

Wie in de hele discussie omtrent het al of niet wederopbouwen van de stad en/of het bewaren van ruïnes een stem in het kapittel had, was Eugène Dhuique, een architect-fotograaf, die van de Belgische regering de opdracht kreeg om zoveel mogelijk erfgoed te inventariseren en te fotograferen. Waar het mogelijk was, zorgde hij ook voor het in veiligheid brengen ervan.
 
In de maand juli van 1919 werden belangrijke vergaderingen belegd.  Vertegenwoordigers van het Battle Exploit Memorials Committee gingen in overleg met kolonel Demeur, de opperste in functie van de Dienst der Verwoeste Gewesten om uit te maken op welke sites de Britten memorialen wilden oprichten.

Ook in Ieper kwamen afgevaardigden van de Belgische regering met het stadbestuur bijeen. Hier was kolonel Demeur eveneens aanwezig, samen met koninklijk commissaris De Groote.
 
Een beslissing werd genomen in die zin dat men Ieper grotendeels zou heropbouwen, maar dat men de zone van de Lakenhalle aan de Grote Markt, de Sint-Maartenskerk, de Openbare Hof (nu Astridpark) en het huizenblok in de richting van de Diksmuidestraat moest omheinen als een zone de slilence. Coomans die natuurlijk deze besprekingen had gevolgd, beloofde om aan de Britten een exact plan te bezorgen voor de afbakening van dit gebied. De Britten van hun kant wilden zorgen voor de levering van voldoende prikkeldraad om de zone af te bakenen. Ieper zou zorgen voor de plaatsing van de omheining. 



Het was wachten op de Britse voorstellen voor monumenten op die plaats. Zo het nodig was, zouden er onteigeningen moeten gebeuren.

Maar dit was buiten Colaert gerekend. Volgens hem kon er onder geen enkel beding sprake zijn van onteigeningen en de omheining van de centrale ruïnes was alleen een voorlopige oplossing die vooral de veiligheid moest garanderen. Dit was vrij duidelijke taal, die er ook voor zorgde dat de Britten gehaast waren om voorstellen op tafel te leggen omtrent één of meer monumenten binnen en eventueel ook buiten deze zone.

Het liep uiteindelijk niet zo’n vaart. De Britten opperden nog even om een groot monument, misschien een kapel, in de omgeving van de Lakenhalle te bouwen, maar dit voorstel werd dan toch maar weer opgegeven, omdat Frederic Kenyon van het British Museum stelde dat een monument op de markt altijd in de schaduw zou staan van gebouwen die de Belgen voor ogen hadden: Lakenhalle met belfort, een nieuw stadhuis,…
 
Reginald Blomfield

Het bleef voor de Britten een belangrijke zaak dat, indien de ruïnes van Lakenhalle en Sint-Maartenskerk bewaard bleven, er een groot monument kwam. Het was nu ook al niet meer zo strikt dat het op de markt moest zijn. Eerst werd Edwin Lutyens aangesproken om een voorstel te doen, maar naderhand werd dan toch maar voor Reginald Blomfield gekozen. De stijl van Blomfield was beter in overeenstemming te brengen met het gotisch-renaissancistische karakter van Ieper. Er werd afgetoetst op welke plaatsen in Ieper zo’n imposant bouwwerk kon komen. In deze hele onderhandeling was ook Jules Coomans betrokken.

De Grote Markt was, ook voor de Britten, al geen optie meer. Bij de Rijselpoort zou zo’n monument een prachtig vergezicht bieden, maar de ronde torens, nog uit de Bourgondische periode, stonden toch wel in de weg om er bijvoorbeeld een triomfboog te bouwen. Uiteindelijk wou men ook dat het memoriaal redelijk in het centrum van de stad stond. De Menenpoort leek de meest geschikte plaats: een mooi uitzicht, een toegang tot de stad en het was ook de doorgang waar tijdens de oorlog soldaten door liepen, op weg naar het front.

De eerste plannen voor de bouw van de Menenpoort weken wel iets af van wat het uiteindelijk is geworden: twee lichtgaten in de plaats van drie nu, geen doorbrekingen met trappartijen naar de vestingen in de noordelijke en zuidelijke wanden van het gebouw. Wel trappen aan weerszijden van de poort, aan de centrumzijde die naar de vestingen leiden en van daaruit nog eens vier trappen, op iedere hoek van het gebouw, om de bezoekers naar een bovenplatform te brengen.

Blomfield hield nog enigszins rekening met de Canadese bungalow die Beckles Willson geplaatst had op de zuidelijke vesting. Daarom voorzag hij op een afstand van de centrale Menenpoort nog twee gebouwen, één ten noorden als eerbetoon voor de Britse eenheden, één ten zuiden, ter vervanging van Willson’s bungalow, voor Canadese divisies.
 
Dat het allemaal wel veel zou kosten, dat zullen de Britten ook geweten hebben. De plannen van Blomfield werden aangepast en van de twee bijkomende gebouwen op de vestingmuren werd alsmaar minder gesproken; ze zouden er nooit komen.

Geleidelijk gingen de Britten ook de piste verlaten om de ruïnes te bewaren. Alle aandacht ging nu naar de realisatie van de Menenpoort. Er waren nog wel eens stemmen te horen voor het in stand houden van de ruïnes, maar de druk en de roep vanuit Ieper om de stad herop te bouwen, met als verdedigers Colaert en architect Jules Coomans, werd steeds groter.
 

Bibliografie
  • Dendooven, Dominiek  (2014). Menenpoorten Last Post: Ieper als heilige grond, Brugge, De Klaproos
  • Baert Koen, Bertels Inge, Cornilly Jeroen: Bouwen aan wederopbouw 1940 – 2050 – architectuur in de Westhoek
  • Baert Koen, Baillieul Jean-Marie, Chielens Piet (1999). Ieper: de herrezen stad, Brugge, De Klaproos
  • Foto’s
  • Commons.wikimedia.org Ypres Belgium NGM-v31-p387-B.jgp
  • Wikipedia: Ieper Menenpoort R05
  • Willson npg-org.uk
  • Be-monumen.be
  • Websites
  • www.wO1.be - wederopbouw (artikel overgenomen uit brochure ‘Open Monumentendag 09/09/2007, CO7

Gepubliceerd op WO1.be op 09/01/2021.