Camille Huyghe uit Zuidschote
Artikel overgenomen uit ‘De Boezingenaar’ (tweemaandelijkse heemkundig tijdschrift over Boezinge en Zuidschote Toen en Nu), jg. 46, nr. 5 (sept.-okt. 2019), pp. 118-126. Auteur: Aurel Sercu

“ZEND  MIJ  A.U.B.  EEN PAKJE  BOTER”
 
DAT SCHREEF ZUIDSCHOTENAAR CAMILLE HUYGHE OP 13 OKTOBER 1918 AAN ZIJN OUDERS. EN OOK DAT DE OORLOG IN 3 OF 4 WEKEN ZOU KUNNEN GEDAAN ZIJN. DE DAG NADIEN SNEUVELDE HIJ …

In de voorbije jaargangen (vanaf 2014) zijn een veertigtal Boezingenaars en Zuidschotenaars aan bod gekomen die sneuvelden in WO I. Een van hen kreeg erg weinig ruimte. Omdat we zodanig ... veel materiaal hadden over Camille Huyghe, dat we er een heel artikel mee konden vullen. En dat doen we hierbij. Waarom er wel veel is over die gesneuvelde Zuidschotenaar? (En weinig over de meeste andere Boezingenaars en Zuidschotenaars.) Dat is te danken aan André Decorte (foto hieronder).



Even voorstellen … Zijn vader Emeric Decorte en diens drie broers Maurits, Firmin en Valère (1), en hun ouders Aloïs en Maria-Theresia Decorte, waren gevlucht voor de gasaanval van 22 april 1915. Na hun verblijf in Abbeville keerden ze niet terug naar het Vuilvoordeke, maar gingen wonen in een barak in de huidige Zuidschotestraat. Zijn vader kocht de hofstede in Zuidschotestraat 8, waar nu Andrés zoon Patrick woont.

Wat is André Decortes familierelatie met soldaat Camille Huyghe? Andrés moeder was Irma Huyghe, en die was de oudere zus van soldaat Camille Huyghe. Er was ook een twee jaar jongere broer Cyrille. Om een of andere reden is veel briefwisseling (meer dan 30 documenten) in het bezit (geweest) van André Decorte:  zowat allemaal gericht aan vader Charles Huyghe, waaronder zeven geschreven door soldaat Camille Huyghe. Daaruit hebben wij uiteraard geput voor dit artikel.

Camille Huyghe groeide op zoals zowat alle andere Zuidschootse jongens van zijn tijd dat deden, in een landbouwersgezin. Hij was geboren op 8 augustus 1887, als zoon van Charles Huyghe en Rosalie Callens (2). Camille had een 9 jaar oudere halfzus, Maria (uit vaders eerste huwelijk), een zuster Irma (één jaar ouder), en een broer Cyrille (twee jaar jonger). Maar toen brak de oorlog uit. Naar verluidt zou Camille, toen 27, al een hofstede met alaam overgenomen hebben in Reninge, de eerste hoeve in de straat naar Reninge, links voorbij de hoeve Segers. En toch ging het leven in het begin van de oorlog (ongeveer) zijn gewone gang. De Duitsers zaten sinds het najaar van 1914 weliswaar vlakbij, bij Langemark en Bikschote, maar zouden de boeren daarom hun hoeves met akkers en dieren verlaten?

Tot dan de gasaanval er kwam op 22 april 1915... Wie nog gebleven was in Boezinge en Zuidschote, sloeg dan in helse paniek te midden van achteruittrekkende Franse soldaten op de vlucht, westwaarts. Uit een brief van een familielid (Marcel Verhack) van maart 1916 lezen we dat die vernomen heeft “dat Camille wederom zijn bakkerij heeft moeten ontvluchten te Abeele”, en in Frankrijk is. Het gezin van Charles Huyghe, met van de kinderen zeker Camille, kwam uiteindelijk terecht in Conty, in het departement Somme, een 20 km ten zuidwesten van Amiens. In dat landbouwdorp zullen de vluchtelingen proberen het Zuidschoots leven verder te zetten. Vier jaar lang … Maar niet Camille en Cyrille Huyghe, want die zouden naar de oorlog moeten trekken.
 
Scheetjes in Frankrijk

We beginnen met een schrijven van Cyrille. Helaas zonder datum, en we weten ook niet van waar Cyrille schreef. Mogelijk verbleef hij toen in Villettes of St. Aubin d'Ecrosville (dept. Eure, Normandië), voorbij Rouen, en meer dan 100 km verwijderd van waar z'n ouders waren. We citeren graag uit zijn brief aan zijn “Beminde broeder” Camille. In de meeste  brieven die we inzagen, gaat het over die oorlog, de miserie, de hoop dat ze terug zullen kunnen keren naar de Westhoek, en met mekaar couragie wensen. Maar die brief vinden wij wel … grappig. Natuurlijk wil Cyrille weten hoe het met zijn ouders en broer gaat, maar hij doet dat aan de hand van 35 heel korte soms amusante vraagjes. Die tonen aan dat hij benieuwd is in hoeverre zij daar op de vlucht kunnen wennen aan het nieuwe leven. We geven ze niet alle 35, maar pikken er toch enkele uit, met verbetering van enkele taalfoutjes:

1. Mag vader al die Franse koffie?
2. Vader is zeker wat verouderd?
3. Geneert vader hem daar nog wel?
4. Vermag hij nog altijd zijn goed pijpke?
5. Mag moeder al die Franse koffie?
6. Is moeder daar nog geerne?
7. Gaat moeder daar nog altemets gaan wandelen met Irma?
8. Peist [piekert] moeder en vader niet te veel?
9. Is moeder dat daar al gewend?
10. Hebben vader en moeder daat nog altemets wat leute?
13. Marie [Camille en Cyrille hun halfzus], gaat gij daar alle zondagen naar de mis?
16. Hebt gij daar nog altemets wat leute?
17. Irma [hun zus], gaat gij daar alle zondagen naar de vespers?
19. Gaat gij nog alle veertien dagen te communie?
20. Zijt gij nog altijd kwaad als iemand een schitje laat?
24. Lacht gij daar nog altemets eens gelijk dat vrouwtje van Merkem op de tram?
25. Zijt gij niet curieus om eens Roger te zien? Wij zouden zijn portret dan trekken. Het zou maar 3 frank kosten. [Roger: het eerste kindje van Cyrille en Irma Callens, °1915.]
27. Camiel, gaat gij daar alle dagen op staminee?
28. Mag gij al de Franse koffie met druppels?
30. Gij zijt zeker not niet verzot op die Franse madammen?
32. Zijt gij niet benauwd van die Franse peerden?
34. Rijdt gij nog altemets eens uit met uw velo?
35. Laat gij nog altijd uw moustasch groeien?

En dan vindt Cyriel het tijd om op te houden. “Want het is 8 uren en het is tijd dat wij eten. Ze zijn bezig met frieten te maken en ze verlangen om opgegeten te worden. En nog een pijpken te smoren en te gaan slapen.

We vernemen ook in een andere brief dat Camille Huyghe een lief heeft. Zelf noemt ze zich 'uw minnares'. Haar naam: 'H. Gesquière', en ze schrijft haar brief van 3 mei 1916 vanuit Oostvleteren. Was zij van Oostvleteren, of verbleef ze daar als vluchteling? Waarschijnlijk het eerste. Ze schrijft dat doordat de mensen gevlucht zijn, ze daar niemand vinden om voor hen het werk te doen (op de boerderij). En nochtans: “Men betaalt nu twee frank daags...” En dat ze al 6.000 kg cichoreibonen verkocht hebben aan 60 fr. En natuurlijk: “Geliefde Camille, ik denk maar altijd aan u. Nooit zijt gij van mij weg. Altijd zie ik u met mij. Mag den oorlog wel al dit jaar [1916] gedaan zijn, dan zal ik mij zeer gelukkig achten. Het is wat te zeggen zo met de oorlog, die grote ongelukken te zien.

Onder de wapens

En dan moet ergens in 1916 het gezin Charles Huyghe het nieuws gekregen hebben dat Vlaamse jongemannen die op de vlucht waren in Frankrijk, zich moesten melden om ook de wapens op te nemen. Dat geldt dus ook voor Camille. En voor broer Cyrille, die elders verbleef in Frankrijk. Camille zal deel uitmaken van het Contingent Spéciale 1916. Hij treedt in dienst op 3 febr. 1917, en komt uiteindelijk terecht in het 13de Linieregiment, 3de Bataljon, 11de Compagnie. Vóór die jongemannen naar het front trekken, krijgen ze eerst een opleiding. En het is waarschijnlijk in die periode dat Camille een brief schrijft, op 26 december 1917, kort voor de jaarwisseling dus, vanuit Granville, een havenstadje aan de Normandische kust, 300 km van waar zijn ouders verblijven.



Uiteraard wenst hij zijn ouders “een voorspoedig Nieuwjaar, ene bloeiende gezondheid, nog vele gelukkige jaren, en het einde van de oorlog. Mochte de Heer u in de loop van dit jaar [het komende 1918] uwen zoon Camille wedergeven, die hij u den derden februari 1917 ontnomen heeft om het vaderland te helpen verdedigen.” En: “Ik van mijnen kant bid dagelijks de goede God (…) ons zo haast mogelijk van den oorlog te verlossen, om ons wederom samen te kunnen verenigen en allen te samenwerken en leven, nog gelukkiger dan vroeger. Ja, vroeger waren we gelukkig, doch wij wisten het niet.” De goede God zal Camille zijn gebed echter niet verhoren, want nog geen 10 maand later ...

Voor andere brieven van Camille in de bewaarde collectie zal het nog bijna 9 maanden duren. Maar op 8 januari 1918 krijgt vader Charles bericht over Zuidschote van Marie Decorte, een nicht aan vaders kant, vanuit Boeschepe, aan de grens, waar zij en haar ouders naartoe gevlucht waren, met o.a. : “Onze hofstede is ten dele plat. Robert [haar man?] is gaan zien. Gans de streke is gelijk ene wildernis. 'k En weet  niet wat we zullen moeten doen na de oorlog.Van Zuidschote plaatse is er juist nog enige brokken van zerken op het kerkhof te zien; daaraan ziet men waar de platse geweest is. Is dat iets, beste vrienden?! Nu, best is daar niet veel op te peinzen. Indien wij maar allen wederom gezond bij elkaar geraken.

In een (niet gedateerde) brief van een familielid van de kant van moeder Rosalie Callens, een familielid dat meer dan 100 km verder in Frankrijk verblijft, lezen we: “Nicht Irma [de zus van soldaat Camille], gij zegt ook dat Camiels verloofde bij het vernemen zoude getrouwd zijn met een soldaat. Doe de complimenten aan uw broer Camiel dat hij daarin geen verdriet moet in maken. Hij moet maar na de oorlog naar hier komen; ik zal hem een snelle 'heildige' [ferme] jonge dochter aanwijzen van goed gedrag, waarvan hun man zou gesteld worden als grote boer of propetaris.” Ietwat mysterieus... Camilles verloofde, 'minnares' H. Gesquière, van Oostvleteren, zou dus  getrouwd zijn met een soldaat, na het vernemen van wat? En een wat rare troost: Camille moet het zich niet aantrekken, want zijn nicht kan hem een ferme jonge dochter aanwijzen, van welstellende komaf ...
 
Eindoffensief

En dan vinden we  zeven brieven van eind september 1918 tot midden oktober, van Camille, aan het front, gericht aan zijn ouders in Conty (Somme). We lichten er enkele passages uit. In een brief gedateerd 25 sept. 1918, van aan het front schrijft Camille dat hij al enkele dagen Cyrille niet meer gezien heeft, ook omdat hij nu meer dan een uur van hem verwijderd ligt. En hij besluit met : “En denk anderszins niet veel op mij, ik zal er met de gratie Gods wel door geraken, en misschien wel eerder dan ik wel denk met u allen mondeling kunnen spreken.” Dat schrijft Camille 3 dagen voor 28 september, de dag dat het Eindoffensief gelanceerd wordt, waarbij de troepen aan de IJzer tot Ieper de Duitsers oostwaarts drijven, vlotter en met meer succes dan in de zomer van 1917, toen de Britten bij de Derde Slag van Ieper slechts met veel moeite, en na 100 dagen tot Passendale geraakt waren.
 
2 oktober 1918:  (…) Ik heb nu vier dagen achtereen in de slag gezeten, maar ge moogt geloven dat het veel slechter is dan naar de tranchées gaan en daar enigte dagen zitten. Dat was niets [vergeleken] bij nu. Nu is het reeeds een dag of twee stilstand, doch ik denk dat het in het korte weer zal vooruitgaan, wij hebben al geweest tot tegen Werken, en zijn gisteravond afgekomen van tegen Handzame, en nu voor 't moment ben ik in repos in Klerken (…) Onze streek is nu ook verlost. Dat het voort konde vooruitgaan. Dat wij er ook in het korte van af zijn, binst dat wij nog allen in goede gezondheid zijn. Ja, den dag dat ik voorgoed weer zal mogen bij u allen komen, zal voor mij een der gelukkigste dagen van mijn leven zijn, mijn hert klopt al van vreugde als ik eraan denk. Ik denk wel van er met de gratie Gods ende hulp uwer gebeden, goed door te geraken. Ik eindig nu, U allen veel moed en couragie wenschende, en druk U allen de hand van ver, en vraag nogmaals den Ouderlijken zegen. Uw onderdanige zoon en broeder, Camille Huyghe”
 

 
Openingszinnen van een van de laatste brieven van Camille aan zijn ouders in Frankrijk. Hij dateert verkeerdelijk op 2 september 1918, maar bedoelt heel zeker 2 oktober. (Vier dagen voordien was het Eindoffensief gestart, op 28 september 1918, en die 'september' zat nog in zijn hoofd bij het schrijven.)
 
4 okt. 1918, antwoordend op een brief die hij daags voordien ontvangen heeft, geschreven eind sept.: “Ik zie op uw brief met spijt dat het niet al te goed gaat met vader, doch ik denk dat het reeds gepasseerd is (…) Ik ben nu nog altijd in Klerken. Doch vandaag of morgen moet ik weer vooruit voor enigte dagen.
 
7 okt. 1918: “Het is tegenwoordig niet te warm om bijna dag en nacht buiten te logeren. Met dienen vooruitgang zijn wij nu te ver van abris. Dat ze de mof maar algauw nog een klop geven, dat wij in de streek arriveren waar de huizen nog heel zijn. Hier zijn ze nog niet al geheel plat, maar toch bijna aan stukken. Het is ook nog maar van verleden jaar dat het land hier niet meer beboerd is. Nog een klein sprongsken en we zullen in de streek zijn die beboerd is.
 
12 okt. 1918: “Ik ben nu vier dagen hier in Klerken. (…) Ik heb tot nog toe in 't gehele niets te kort, daarop moet geniet denken, ik zal het op tijd zeggen als er mij iets ontbreekt. Nu, gij zult mij misschien algelijk geerne iets zenden, daar gij alle maanden een pakje mag zenden voor niets. Zend mij dan a.u.b. een pakje boter. Doch als gij er geen zendt, is het ook wel.

Of vader en moeder een pakje boter gezonden hebben ? Wij weten het niet. Wel weten we dat zelfs als ze er een gezonden hebben, Camille er niet heeft kunnen van genieten …
 

 
Slotregels van de voorlaatste brief die Camille Huyghe zond aan zijn ouders, op 12 oktober 1918, twee dagen voor hij sneuvelde. “Zend mij dan a.u.b. Een pakje boter. Doch als gij er geen zendt, is het ook wel.”

's Anderendaags, 13 okt. schrijft Camille weer een brief aan zijn ouders: “Ik kom u den goeden staat mijner gezondheid kenbaar te maken, en verhoop van u allen hetzelfde. Ik geloof dat ik deze avond er weer den slag in moet. Doch met de gratie Gods zal ik er zeker nog wel eens zonder  ongelukken door geraken. Wij zullen, denk ik, licht afgelost worden. Den almoezenier zeide me gisteren dat de oorlog in drie of vier weken zou kunnen gedaan zijn. Dat hij konde de waarheid gezeid hebben.” En de aalmoezenier was er inderdaad heel dicht bij: vier weken en één dag later kwam de Wapenstilstand. Maar die zou Camille niet meer meemaken. Want 's anderendaags, 14 oktober … En zo schreef de compagniecommandant op 23 oktober, verwijzend naar die fatale dag van 14 oktober: 

De brief waarmee het sneuvelen van Camille Huyghe medegedeeld werd aan zijn ouders.


 
Gevallen op het veld van Eere

“Mijnheer, Ik heb met diepe aandoening U de dood uws zoons Huyghe Camille-Cyrille te berichten, gevallen op het veld van Eere, in den slag van Handzaeme, den 14n Oktober 1918, al strijdende voor het Vaderland.
Hij was een voorbeeldig, verkleefd soldaat en zeer geacht zijner oversten en makkers.
Ik sluit mij uit ganser harte bij het wrede verlies dat U komt te treffen en bidt U, Mijnheer, te gelooven in mijne diepste gevoelens.
De Lieut[enant] bevelhebber van de Kie [Compagnie], A. d'Anethan


Duidelijk een standaardbrief, geschreven door een soldaat-klerk, in opdracht van de compagniecommandant, die alleen zijn functie en handtekening schreef, en dan hetzelfde deed met de brief voor de volgende gesneuvelde … En de volgende ...

Camille Huyghe sneuvelde dus bij het Eindoffensief. Dat was gestart op 28 september 1918. De vooruitgang ging de eerste dagen relatief vlot, maar toen moest even op adem gekomen worden. En toen moest het weer voorwaarts, vanaf 14 oktober. Met verlies van heel wat levens: zowat 40 Boezingse en Zuidschootse jongemannen sneuvelden in WO I, een vierde van hen in die maand oktober. Op die eerste dag van de 2de fase van het offensief zou Camille Huyghes eenheid (13de Linie) voorbij Zarren geraken, op weg naar Handzame. Maar Camille Huyghe sneuvelde tussen beide dorpen. Volgens zijn bidprentje “door eenen vijandigen kogel doodelijk getroffen”. Dat gebeurde in of bij het gehucht Amersvelde, tussen Zarren en Handzame. In Amersvelde werd hij begraven, aan de Kruisstraat, bij de hoeve Vandewalle. Hij zou er meer dan 3 jaar rusten, tot hij dan naar Zuidschote overgebracht werd.

In de daaropvolgende weken en maanden krijgen Charles en Rosalie Huyghe aan de Somme nog heel wat brieven. We citeren er enkele passages uit. Van familie die vanuit hun vroeger vluchtelingenverblijf in Boeschepe gevlucht waren naar Houtkerque (beide dorpen net over de Franse grens), verneemt Charles: “Wij hebben naar onze hofstede [in Zuidschote] gaan zien, maar het is een erge wildernis. (…) Papa wilt met geen middels terugkeren tot den uitkomen. Het ware daar met de winter maar een geheel triestig leven, en ook nog benauwelijk, met wat deserteurs die rondlopen. (…) Wij hebben onze toelating om terug te keren en dat is al. Vele mensen gaan naar hunne oude doening gaan zien en bijna allen keren mistroostig terug. (…)  't Is hoog tijd dat de oorlog gedaan is. Eric Glorie is een voet af en zijn zijde open. De zoon van Petrus Louwagie is dood, alsook Jerome Soenen. Ter zijn er bijzonder veel gevallen. 't Heeft schrikkelijk geweest.



Afgezien van de foto van Camille Huyghe van op het WO I-monument in Zuidschote, de enige (groeps)foto die we hebben van hem. Hij staat de tweede van rechts. Duidelijk een foto van niet aan het front, en dus mogelijk ook in Normandië (bij Granville) of elders in Frankrijk. Camille en de man naast hem (met pijp) staan in wachttenue, met geweer en bajonet en patronengordel. Drie van de mannen op de vorenste rij poseren met een pistool, de anderen met een licht machinegeweer. En ook van dienst bij deze pose: een mascotte? Op andere soldatenfoto's is het meestal een 'rattier' (rattenpakker), hier een bordercollie.
 


Foto's van Camille Huyghe zoals ze in zijn militair dossier staan.



Handtekening van Camille Huyghe waarmee hij zijn brieven meestal afsluit.



Eerste pagina van een lang troostend schrijven aan de ouders van Camille Huyghe van de Familie Descamps; die ook in Frankrijk verbleef als vluchtelingen (Brou, tiussen Orleans en Le Mans). Een lange en begripvolle brief, want het gezin Descamps had zelf even voordien ook een zoon verloren in de Grote Oorlog …

 

Eric Glorie (°Boezinge 1898), zoon van bakker Cyriel Glorie (°Zuidschote) werd gewond op 14 okt. 1918 – dezelfde dag dat Camille Huyghe zou sneuvelen –, overgebracht naar het militair hospitaal L'Océan in De Panne, maar bezweek er twee maanden later aan zijn verwondingen (11 dec. 1918). Hij werd begraven in Alveringen, maar omstreeks 1922 overgebracht naar het kerkhof van Oostende. (Zie De Boezingenaar, nov.-dec. 2018, p. 139.)
 
Gerard Louwagie (°Voormezele 1890), zoon van Petrus Louwagie (°Zuidschote 1855) en Leona Lacour (°Boezinge 1866), sneuvelde in Zarren op 2 okt. 1918. Hij heeft nooit een gekend graf gehad. (Zie DB, juli 2018, p. 90.)

Op 31 december 1918 schrijft Pierre Huyghe vanuit Ghyvelde: “Jammer van ons allen dat wij zoveel verdriet hebben. Wij gingen veel meer courage hebben. Maar wij moeten denken dat het God is die alles schikt. (…) Wij weten niet als wij nog eens naar onze streek zullen kunnen wederkeren. 't Is al omgekeerd [omwoeld door het oorlogsgweld] die er is. 't Is ongelooflijk, bijzonderlijk te Steenstraete. Nu, dat is nog al niet, 't is al van de mensen die er niet meer zijn.” En van een kennis die in Oostrozebeke verblijft, verneemt hij op 2 juli 1919, bijna 8 maanden na de Wapenstilstand dus, dat die naar Langemark geweest is. “Daar moet er nooit iemand op peinzen van op te timmeren. 't Is zodanig verwoest dat er daar geen doen meer aan is. Ik denk, moest gij een hof in Frankrijk kunnen pachten, dat dat het voordeligst ware. Hier in België gelden koeien tot rond de 3500 frank.
 
Natuurlijk zijn er ook troostbrieven bij het sneuvelen van Camille. Zoals van de kinderen van zijn broer Cyrille: “… het pijnlijk verlies van uwen teerbeminden zoon en broeder Camille. (…) 't Is de wil van God. Camille was zulk een goede jongen en toch zo nodig voor u in zulke tijden, wat dien ongelukkigen oorlog al bij brengt, zolang en zo ver van onze haard verwijderd. (…) Dien oorlog zal lange jaren in ons geheugen blijven.

Een van de deelnemingsbrieven berust in ons archief. Hij dateert van 6 november 1918, geschreven door een kennis of familielid, xxxx. Een brief met heel veel begrip, want ook dat gezin heeft een zoon verloren in de oorlog. Het schrijven is heel goed leesbaar (zie boven).

Terug naar Zuidschote

Een kennis schreef op 11 juli 1919 dat hij naar het graf van Camille bij Handzame gaan kijken was. “Er zijn nog 8 of 12 begraven (…) Juist vóór het kruisken van Camiel staat een 'hut' violetjes. 'k Heb den boer van het hof gesproken en hij zei dat de kameraden weenden als zij hem begroeven. Nonkel Camiel van Ruiselede zou hem hebben doen ontgraven en in een zinken kist hebben gedaan in de gewijde aarde, maar de militaire overheid moest de toestemming des vaders hebben.

En dat zou gebeuren. Vader Charles Huyghe vroeg op 17 juli 1920, nadat het gezin al naar Zuidschote teruggekeerd was, overbrenging aan van de stoffelijke resten van zijn zoon. Die overbrenging gebeurde niet ogenblikkelijk, want ingaan op de talrijke vragen van nabestaanden die hun zoon of echtgenoot naar de begraafplaats van hun dorp terug wilden laten brengen, moest door een enorme administratieve mallemolen. Anderhalf jaar na de aanvraag werd Camille Huyghe in Amersvelde opgegraven, op 10 januari 1922, en overgebracht naar Zuidschote, waar hij 's anderendaags, 11 januari, herbegraven werd in het familiegraf. Dat is er nog altijd. Zie foto's hieronder

Bij de lijkdienst werd een lange toespraak gehouden. Deze drie (lange) handgeschreven pagina's berusten (in kopie) in ons archief. (Zie verder in dit artikel) De eerste alinea: “Diep ingetogen, vol eerbied en dank, Wij Zuydschote en Gemeenteraad Zuydschote en volk, Wij groeten u, Camille Huyghe, onze held en zoon. Wees welkom in ons midden. Voortaan zult gij rusten aan de zijde uwer voorvaders ; voortaan zult gij rusten op de plaats waar gij het H. Doopsel ontvangen en uwe eerste communie gedaan hebt ; voortaan zult gij op ons kerkhof uwe grafstede hebben, die wij eens te meer met onze tranen kunnen besproeien en een gebed te meer voor u prevelen.” 

De tekst gaat verder, in een volgens onze huidige normen, ietwat hoogdravende en gezwollen stijl. Zoals:  “(…) weggemaaid in de lente des levens. Nog maar 27 jaar oud werd gij door de vreselijke oorlogswoede naar de verre Fransche oorden in ballingschap gejaagd. Niet genoeg! Ons vaderland moest uit de handen van den roofzuchtigen bloedhond vrijgevochten zijn.” En toen Camille opgeroepen werd: “Hoe pijnlijk het afscheid van vader en moeder ! Hertverscheurend uw vader machteloos zien ten gronde vallen van verdriet en hertewee, eene moeder zinneloos van angst, zusters de oogen rood geweend. Gij moest u losrukken, plicht riep op u.”. En nog wat verder, na een heel plastische en bloederige beschrijving van het oorlogsgebeuren in de tranchees en op het slagveld: “Daarom is 'held' uw naam, heldhaftig uwe daad, heldhaftig uw strijden, heldhaftig uw lijden, ja, heldhaftig uwe dood. (…) Op uw hoofd prijkt de kroon der overwinning en der zegepraal (…) Uw treffend voorbeeld zal onze kinderen aanzetten helden te worden in 't lijden, helden in 't strijden, helden in het kwijten hunnen plichten jegens God, Vorst en Vaderland, en, zoals gij, helden te worden voor God. (…) Wij bedanken Vader en Moeder en de gansche familie Huyghe-Callens voor het edelmoedig offer aan 't land geschonken tot onze vrijheid en onafhankelijkheid. (…)” En de slotwoorden: “Den zoo diep betreurden Camille Huyghe, Zuydschote's held, eer en roem. Vaarwel, Camille, tot wederziens. Adieu, Camille, au revoir.”                                                                                                                        
 
Hieronder vier foto's van het familiegraf Huyghe waarin Camille op 11 januari 1922 herbegraven werd. Het graf verkeerde jarenlang in niet zo nette toestand, maar enige tijd geleden deed Marnik Bogaert daar wat aan. Marnik Bogaert (Hoge Weide 43) is secretaris van de Vriendenkring Carabiniers en Carabiniers-Grenadiers, en tevens vaandeldrager. Hij en de vereniging zoeken vrijwillig graven in de regio op, soms zwaar verwaarloosde, om ze weer in eer te herstellen: een grondige poetsbeurt, mos verwijderen, de letters bijwerken zodat ze weer leesbaar worden, een Pro Patria 14-18-plaatje aanbrengen, … Wij hopen in een van de volgende nummers terug te komen op dit vrijwilligerswerk van Marnik Bogaert.
 








Het portret van Camille Huyghe zoals het prijkt op het oorlogsmonument bij de kerk van Zuidschote.


 
***
 
(1) Maurits heeft zeven jaren het Vaderland gediend: drie jaar legerdienst en vier jaar in WO I. Een andere broer Firmin (of Valère?) verongelukte bij de ontploffing van een verloren granaat: hij effende de inrit naar zijn maalderij en één tuig, tussen de brokstukken verborgen, ontplofte.
 
(2) De ouders van Irma, Camille en Cyrille waren Charles Louis Huyghe (°Elverdinge 1845 – Zuidschote 1926) en Rosalie Callens (Langemark 1845 – Zuidschote 1937). Vader Charles Huyghe was voorzitter van de Kerkraad en schepen. In een eerste huwelijk, met Prudentia Mouton (°Waardamme – Zuidschote 1879), was er een dochter Marie (° 8-9-1878). Na de dood van zijn eerste vrouw (34 jaar), hertrouwde hij zes jaar later met Rosalie Callens (Langemark 1845 – Zuidschote 1937). Ze kregen drie kinderen: Irma Huyghe (1886-1976, later gehuwd met Emeric Decorte (Boezinge 1890 – Ieper 1945) die de moeder was van André Decorte, Camille Huyghe (Zuidschote 8-8-1887), die ongehuwd bleef en sneuvelde in 1918, en Cyrille Huyghe (Zuidschote 19-8-1889 – 8-4-1932, die huwde met Irma Callens (Vlamertinge 8-9-1891 – 1977); hun kinderen: Roger (1915-2000), André (°Conty 1916 (tijdens de vlucht) – 1923), Maria (1919-1999), Gerard (1921-1980), Georges (1925-1925), Paula (1926-1996) en Suzanne (1928-2015).


Gepubliceerd op WO1.be op 07/07/2020.