Marie-Charlotte-Ghislaine de Villegas de Saint-Pierre
Marie-Charlotte-Ghislaine de Villegas de Saint-Pierre werd geboren op 14 december 1870 in de familiale verblijfplaats van haar moeder Ferdinande de Maillen, namelijk in het kasteel van Ry te Mohiville. Haar vader graaf Léon de Villegas de Saint-Pierre (1840-1917) gaf in 1880 zijn diplomatenloopbaan op om burgemeester te worden van Louvignies in Henegouwen. Dit dorp ligt halfweg tussen Enghien en Mons. Haar ouders lieten er een gigantisch kasteel bouwen omringd door een Engels park. Maria sleet er een gelukkige jeugd samen met haar oudere broer Alphonse, haar jongere broer Louis en haar jongere zus Albertine. Tijdens haar ganse leven was Marie regelmatig in het kasteel aanwezig. Zij had er haar eigen kamer in een toren van het kasteel.



Op 17 mei 1892 huwde Maria met haar 10 jaar oudere neef graaf Léopold van de Steen de Jehay. Zijn werk bestond uit het verzorgen van de relaties van de Koninklijke familie met buitenlanders. Het koppel verbleef tijdens de zomer in het kasteel van Chevetogne in de provincie Namen (in de buurt van Rochefort en Marche en Famenne), eigendom van de van de Steen’s. In de zomer verbleven zij in hun woning in de Zinnerstraat 6 te Brussel (parallel met de Wetstraat en de Beliardstraat beginnend aan het Parc de Bruxelles op enkele minuten stappen van het koninklijk paleis).



Marie was schrijfster. Zij hield van haar statuut “femme de lettres”. Schrijven was een familietraditie bij de Villegas de Saint-Pierre. Marie was van mening dat de verpleging in handen was van geestelijk personeel dat niet echt voor verpleging was opgeleid. Zij stichtte samen met een aantal van haar relaties een katholieke verpleegsterschool in Brussel. Naam van de school: Ecole d’infirmière Saint-Camille. Zij volgde in 1907 op 37-jarige leeftijd zelf de lessen. Toen er op 2 augustus 1914 geruchten circuleerden over een mogelijke oorlog bracht zij haar school onder bij het Rode Kruis. Zij installeerde in het kasteel te Chevetogne een medische hulppost. Op 8 augustus 1914 arriveerden de eerste Franse gewonden en 4 dagen later de eerste Duitse gewonden. Zij demonstreerde de neutraliteit van het Rode Kruis door in het groot salon 30 matrassen te leggen, aan de ene kant 15 voor de Fransen en aan de andere kant 145 voor de Duitsers. Zij liet niet toe dat Duitse officieren aan de Franse gewonden inlichtingen ontfutselden. Zij zette meermaals haar leven op het spel onder andere toen zij uit het klooster in Hastière 4 opgesloten Britse verpleegsters en haar vriend Mgr Maurice Carton de Wiart ging bevrijden.



Op 4 november 1914 werd de hulppost gesloten. Marie besloot naar het front te trekken om daar te gaan helpen bij het verzorgen van zieken en gekwetsten. Zij kwam in conflict met dokter Depage, een liberaal, die alle katholieke verpleegsters terugstuurde naar bezet België. Op 8 januari 1915 werd zij door dokter Mélis, inspecteur-generaal van de medische dienst van het Belgisch leger, onmiddellijk een hospitaal te gaan inrichten in Poperinge. Hij stelde haar aan als directrice. Zij deed dat in het kasteel d’Hondt. In eerste instantie werden er tyfuspatiënten verzorgd. Marie had de capaciteit om dit werk te doen, ze had ervaring opgedaan en ze had als adellijke dame een massa relaties. Via deze relaties geraakte zij de nodige fondsen om het hospitaal te laten draaien. Gans de oorlog heeft fondsenwerking één van haar vele taken geweest. Zij trommelde ook de verpleegsters van haar school op om te komen helpen in het hospitaal. Kinderen en pasgeborenen behoorden tot de eerste slachtoffers van de gruwelijke oorlog. In de steek gelaten tijdens bombardementen, weinig of geen weerstand tegen ziekten, nergens gewenst als vluchteling en slechte voeding zorgden voor een snelle daling van de kinderpopulatie. Maria installeerde op haar kasteeldomein 3 ruimten: één crèche en 2 voor oudere weeskinderen.



Zij kreeg regelmatig hoog bezoek in haar hospitaal. Onder andere van de minister van oorlog baron de Broqueville, van justitieminister Henri Carton de Wiart, van koningin Elisabeth waarmee zij heel goed bevriend was meermaals.

Marie, die reeds kampte met een zware keelontsteking, werd in mei 1916 zwaar ziek. Bloedonderzoek wees op een bloedvergiftiging die haar tot aan de drempel van de dood zou brengen. Later zou blijken dat zij bevangen was door gas. Marie liet zich naar l’Hôtel du Sauvage in Cassel voeren. Baronnes de La Grange hoorde dit en liet Marie overbrengen naar haar kasteel “la Motte au Bois” tussen Esquelbecque en Wormhout in het noorden van Frankrijk. Op 11 juni 1916 bracht dr. Mélis in dat kasteel een bezoek aan Maria. Hij eiste dat ze meteen zou geopereerd worden aan een gezwel in de hals. Dit gebeurde en toen ze wakker werd voelde ze zich gered. Dat deed haar eigenlijk geen plezier want ze was klaar voor de grote reis. Gans haar herstelperiode bleef zij in het kasteel la Motte aux Bois. Zij keerde later nog regelmatig terug naar diegene die haar leven redde.

In de loop der oorlogsjaren werd Marie zeer intiem met de Koninklijke familie. Zij had er regelmatig ontmoetingen mee, hetzij aan het front, hetzij aan het ziekbed van de soldaten. Marie ging ook regelmatig op bezoek bij de Koninklijke familie in het kasteel Sint-Flora in de Moeren.

Tijdens de oorlog bleef zij vier jaar gescheiden van haar echtgenoot met wie zij wel correspondeerde. Haar enige zoon, Jean, zou haar regelmatig bezoeken. Hij diende wel aan het front maar had gezondheidsproblemen waardoor hij regelmatig naar Zwitserland werd gebracht. Tijdens de Grote Oorlog verloor zij twee dierbaren: haar vader in 1917 en haar schoonbroer. Ondanks de abominabele toestand waarin men zich bevond kon Maria de sfeer in het hospitaal positief houden. Zij had een bijzonder vrolijk en imponerend karakter. Toch staat in haar dagboeken af en toe een opmerking waarbij een behoorlijk bazige Maria naar voren komt, die duidelijk haar eigen idee hoog in het vaandel draagt. Deze opmerkingen kennen meestal enige kritiek als oorzaak, welke zij dus klaarblijkelijk moeilijk kon verdragen. Niet voor niets werd zij door koning Albert Le Major de Poperinghe genoemd en kwamen op een dag Franse soldaten bij haar: On dit que c‟est vous qui est le bourgmestre de Poperinghe”.

In oktober 1918 werd het hospitaal overspoeld door mensen met de Spaanse griep. De dood sloeg onophoudelijk toe. Maar de hoop op bevrijding deed het personeel alle problemen overwinnen. Er was gewoon geen tijd om te treuren.

Na de “groote oorlog” kreeg Marie een massa eretekens en eretitels. Teveel om op te sommen. Zij bleef haar dagboeken bijhouden.

Marie van den Steen de Jehay weidde na de oorlog haar leven hoofdzakelijk aan de verzorging van haar zoon, haar echtgenoot overleed in 1919.
Op 23 november 1939 bij het overlopen van haar leven, schreef zij: Is dat alles werkelijk gebeurd? Zou dat in de toekomst nog kunnen gebeuren?

Marie overleed op 23 januari 1941, ingestort bij het besef dat dezelfde misdaden zich kunnen herhalen. Zij stierf die dag in de Zinnerstraat in Brussel. Haar begrafenisplechtigheid had met groot vertoon plaats in de St. Michiels-en-Goedelekathedraal. In de lofspraken kwamen zowel haar rol als verpleegster, als stichtster van Saint-Camille en als vrouw van de letteren aan bod. Zij werd 70 jaar.



Al haar documentatie, manuscripten, foto’s, brieven werden door haar familielid Florence de Moreau de Villegas de Saint-Pierre verwerkt in een Franstalig boek met titel “Une châtelaine dans les tranchées” uitgegeven bij Racine in 2009 en recent herdrukt.



Dank aan Paul Beerens voor deze bijdrage.

Gepubliceerd op 26/03/2015.