Uit de memoires van Mechanist Sergeant Major Harold Platt
Artikel overgenomen uit het driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor Poperinge en omstreken van de Heemkring Aan de Schreve, 49ste jaargang 2019, nr. 3
Auteur: Luc Vanacker & Luc Inion


Dozinghem Military Cemetery in Westvleteren

Dozinghem Military Cemetery in Westvleteren werd ooit de moeilijkst vindbare CWGC-begraafplaats genoemd, omdat ze verscholen ligt tussen de bossen langs de weg van Poperinge naar Krombeke. Maar dat was het geval vóór het bestaan van gps, internet of de Sint-Sixtuswandelroute.

Voor Luc Inion is Dozinghem een vertrouwde plaats. Hij groeide immers op op de nabijgelegen hoeve waar zijn vader, Gerard, ook een fietsenwinkel had. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lagen de drie Dozinghem Casualty Clearing Stations rond de hoeve (bij ‘Lavender Bend’) die toen door zijn grootvader, Kamiel Inion, gepacht werd. Vanuit zijn slaapkamer kon Luc Dozinghem Cemetery zien liggen. Het was dan ook altijd zijn eerste en laatste zicht van de dag.

Luc Inion (licentiaat Germaanse filologie) vond werk in het Don Boscocollege te Kortrijk. Toen zijn directeur in 1998 hem vroeg een studiereis naar de frontstreek uit te stippelen, besloot hij Dozinghem op het programma te zetten. Hij probeerde in contact te komen met familieleden van die soldaten. En ja, op zijn ‘Request Letter' werd er geregeld geantwoord en zo kon hij via foto's en informatie van de familie die soldaten voorstellen aan zijn leerlingen, die herdenken en een beetje weer tot leven brengen.

In de loop der jaren heeft Luc Inion een klein Dozinghem archief opgebouwd met meer dan 100 dossiers. In 2010 slaagde hij erin om met de hulp van de gemeente Vleteren de Amerikaanse verpleegster Helen Fairchild te herdenken die er gewerkt heeft en heel waarschijnlijk als gevolg hiervan overleden is. Een paneel bij de ingang van de begraafplaats is een blijvende getuigenis daarvan.

Heel vaak is het zo dat bepaalde families met hem contact zoeken, die dan van hem bijkomende informatie krijgen, die verder blijven zoeken en ook wel terugkeren. Zo zijn er al driemaal familieleden uit Chili op bezoek geweest.

Geschilderd portret van Mechanist Sergeant Major Harold Platt Let op zijn ‘Sam Browne belt’, een riem die alleen officieren en hogere onderofficieren mochten dragen.



Vorige zomer kreeg hij een e-mail van David en Claire Platt die op Dozinghem het graf van 2nd Lieutenant Gerald Stanway, een neef van hun grootvader, waren komen bezoeken. Ze waren per trein van Brussel gekomen en bij gebrek aan bus te voet van Poperinge naar Dozinghem gewandeld. Als dat geen pelgrimstocht is.

Uit verdere correspondentie bleek dat hun grootvader, Harold Platt, een hele tijd in de buurt van De Lovie verbleven had en bovendien zijn memoires had neergepend en herwerkt tot in de jaren '50. Groot was hun verwondering dat daar iemand in België interesse voor kon hebben.
De volledige memoires werden dan onmiddellijk doorgemaild.

We brengen hier enkele fragmenten uit de memoires van Harold Platt, die van 10 juni ot 16 november 1917 hoofdzakelijk werkte In het wagenpark van het Britse Vijfde Leger nabij het Couthof in Proven

Op Weg naar Ieper juni 1917
Uit de memoires van Harold Platt

Toen de bevelvoerende officier terug kwam, kregen we te horen dat we zouden vertrekken naar de sector leper, en we gingen erheen in juni 1917. Ik vond het niet jammer dat we die vervallen gieterij in een vervallen stad, waarvan we al een hele tijd de enige bewoners waren, verlieten. Sinds de vijand zich op de Hindenburglinie teruggetrokken had (14 maart - 5 april 1917) waren de gedurige beschietingen gestopt.

Wat een verandering om van de saaie puinhopen van Albert (Franse stad in het Sommedepartement) door dorpjes te stappen met groene bomen aan weerszijden van vreedzame landwegen. Tot groot genoegen van onze twee smeden en hun assistenten, stopten we in een dorp waar we een glas bier konden krijgen, iets wat in Albert niet te krijgen was. Als zakenlui waren de smeden eerste klasse mannen en harde werkers, die wel een glas lustten.

In België was onze eerste halte bij het kasteel De Lovie, een paar mijl ten noorden van Poperinge, waar we onze vrachtwagens naast de weg parkeerden en op orders wachtten. De helft van het kasteel, dat eigendom was van een Belgische Graaf en zijn vrouw, was in beslag genomen door Generaal Gough als hoofdkwartier voor het Vijfde Leger.

Er was werk aan de vrachtwagens en de Mobiele Werkplaats en de voorraadwagen werden het domein binnen gereden. We richtten de werkplaats op nabij de toegangspoort. Een paar ochtenden zag ik de Generaal, met een zwart-rode band rond zijn arm, voorbij gaan op zijn dagelijkse inspectieronde, vergezeld van zijn 16e Lancer escorte, die zijn lans met vaandel droeg. Hij kwam naar de werkplaats waar ik de verantwoordelijke was en hij vroeg me wat er in de Technische voorraadwagen was en waar die vandaan kwam. Ik antwoordde dat we met ‘uw Vijfde Leger van de Somme kwamen, Sir.' Dan vroeg hij waar we gelegen hadden en ik zei dat veel getoerd hadden. Twee dagen later waren we op weg naar een hoeve. De landbouwer had al zijn vee verloren en ook zijn hooimijten en voederhopen. Hij was nu begonnen met het kweken van tabak op verscheidene velden, die hij droogde in enkele hoevegebouwen voor het Belgisch leger. Aan tabak zou het me alvast niet ontbreken. Hi, Hi.

 
Mechanist Sergeant Major Harold Platt



We namen het lege erf over, waar we een overdekte werkplaats en voorraadruimtes een kantoor, barakken voor de mannen om te slapen, een keuken en toiletten installeerden. Het timmerhout vonden we op de hoeve en de landbouwer zei dat we het mochten gebruiken. We maakten er kaders van die we met zeildoek of geteerde zeildoek overspanden. Onze diensten hadden toen nog geen kant-en-klare kaders om met zeildoek werk- en voorraadplaatsen te maken. Die kwamen pas veel later.

De twee officieren die met de eenheid (770 Company Army Service Corps) van Albert gekomen waren, hadden hun Armstrong Huts op het erf. Ik, als enige van het geregelde leger in onze eenheid, deed het meeste werk om deze zaken geregeld te krijgen. De eerste dagen zagen we de bevelvoerende officier niet vaak en de onderluitenant paradeerde - zoals gewoonlijk heen en weer met zijn handen in zijn zakken. Hij was een eerste klas lastpak vanaf het moment dat hij bij de eenheid kwam.

In het ‘War Diary of 5th Army Siege Park (770 Coy A.S.C)1 lezen we dat de eenheid in Proven aankwam op 10 juni 1917 en dan via het Couthof (12 juni) naar De Lovie trok (13 juni). Daar werd een kamp opgericht (16 juni), dat al op 21 juni overgeplaatst werd naar de hoeve met kaartreferentie: Sheet 27, F.21 C.0.3 . Dat is dus Zoom Farm.

Die boerderij werd toen gepacht door Emile Desmyter (°Zonnebeke 26-11-1864 - + Nieuwkerke 28-08-1946) en Herminie Bervoet (°Woumen 31-12-1882 - + Roeselare 21-05-1944). Dat weten we via hun kleinzoon, Emiel Desmyter.

Sergeant Majoor Platt heeft het moeilijk met die onderluitenant, wiens werk hij er ook nog bij moet nemen. Op een bepaald ogenblik laat die kerel met een rol aluminium die hij van een vliegtuig bij Albert meegenomen heeft, een zijspan voor een motorfiets maken. Hij vordert zelfs hoofdkussens van draagberries op omdat daar paardenhaar in zit waarmee hij de binnenkant van dat zijspan kan bekleden. Groot is de consternatie wanneer blijkt dat dat zijspan niet voor de eenheid bestemd is, maar om na de oorlog mee naar huis te nemer.
 
Fragment van Trench Map, Sheet 27, met het kasteel Couthof en Zoom Farm. Rechts boven is nog de vijver van De Lovie te zien.



Even later laat een smid een aambeeld vallen op dat zijspan, waardoor het verpletterd is. Sergeant-majoor Platt vraagt zich af of het wel een ‘authentiek ongeval was? 'De enige gelegenheid waarbij hij behulpzaam was, was toen hij met zijn wagen drie of vier flessen zuurstof ging halen toen onze voorraad op was.’

Verder vertellen zijn memoires veel over het werk dat hij met een onderbezette groep mensen moet doen. Op 1 oktober 1917 lezen we in het 'War Diary' dat 770 Coy A.S.C. 58 vrachtwagens van drie ton, vier '30 cwt (hundredweight' of ca. 1,5 ton) vrachtwagens, negen ‘workshop’ vrachtwagens, negen ‘stove lorries’ (veldkeukens), 30 auto's, 15 ‘box cars' (goederenwagons) en 7 motorfietsen te herstellen heeft.

Op 24 juli had majoor Balfour het bevel over 770 Coy A.S.C. overgenomen van majoor Crowdy en daarmee was de werkdruk wat lichter geworden. We pikken weer in wanneer, bij het begin van de Derde Slag bij leper (op 31 juli) ook achter het front, op Zoom Farm, het geweld voelbaar wordt.

Onze bevelvoerende officier had zijn Armstrong Hut, die hij gebruikte als kantoor en waar hij 's nachts in rustte. Zijn ‘batman’ (oppasser) zei dat hij altijd rustte met zijn telefoon tegen zijn oor. Zijn Armstrong Hut werd van het erf wat verderop geplaatst voor de veiligheid. We hadden een 15 inch-houwitser achter ons, die alleen 's nachts schoot vanuit een betonnen put. Overdag was die put afgedekt met palen en geteerd zeildoek en daar bovenop hopen stro zoals op de rest van het veld. Een groot vestingkanon op een spoorwagon kwam ook te voorschijn 's nachts, schoot verschillende granaten op wisselende afstanden en keerde toen terug naar Proven, waar het verstopt werd. Met dat geschut en dat geratel van het verkeer was slapen onmogelijk. En toen begon de vijand 's nachts ook te bombarderen.

Harold Platt vertelt op een bepaald ogenblik dat het wagenpark erg getroffen was en het Hoofdkwartier van het Vijfde Leger toen uit het kasteel De Lovie vertrok. Dit klopt niet. Generaal Gough is van 1 juni tot 22 november 1917 met het hoofdkwartier van het Vde Leger op het kasteel De Lovie gebleven. Het klopt wel dat de operationele controle van de gevechten bij Ieper op 10 september overging op het Ilde Leger van Plumer. Misschien is de sergeant daardoor in de war gebracht.

Het kasteel stond op lichtjes hoger gelegen grond met een vijver ervoor en het lag binnen het bereik van het vijandelijke geschut. Toch werd het niet geraakt terwijl vele gebouwen in de buurt wel tot puin herschapen werden. Ik vermoed dat de reden was dat de vijand gehoopt had om verder door te stoten en dan zelf het kasteel zou gebruiken als hoofdkwartier!
De vijand bombardeerde geregeld hospitalen, duidelijk gemarkeerd met het teken van de Geneefse Conventie (het Rode Kruis) en op een nacht omstreeks 10 uur hoorde ik een bom vallen op een nabij hospitaal. Op het geluid af was het een groot kaliber en de bom doodde een sergeant van het RAMC (medische dienst) van Congleton in Cheshire. Ze doodde ook enkele Duitse gevangenen die in hetzelfde hospitaal verzorgd werden. Wij zaten in het centrum van een hoefijzervorige formatie observatieballonnen. Vele duizender granaten werden er op afgevuurd, maar van zodra de vijand de afstand juist had werden ze naar andere posities verplaatst (…) Op ons erf kregen wij vele granaatscherven.


Harold Platt haalt hier twee zaken door elkaar. Op 27 juli 1917, om 10u.30 's avonds, vindt er inderdaad een bombardement plaats op een medische hulppost (Advanced Dressing Station) tussen de abdij van Westvleteren en Woesten. Daarbij worden drie mensen van de 9th Field Ambulance, verbonden aan de Guards Division, dodelijk getroffen, onder wie sergeant William Norris van Congleton in Cheshire. Ook twee menners van het A.S.C. en vijf van hun paarden overleven die aanval met 'een lichte en twee zware bommen!’ niet (volgens het War Diary van 9th Field Ambulance). Ze liggen naast elkaar begraven op Canada Farm M.C. ten westen van Woesten. Op Canada Farm liggen er geen Duitsers begraven. Wel op Dozinghem, waar de veldhospitalen (Casualty Clearing Stations) ook gebombardeerd werden door bommenwerpers.
 
Op het nippertje
 
Ik had het al vroeger moeten vertellen. Op een dag, terwijl we op het erf aan het werk waren, hoorde ik plots geschreeuw van de kinderen van de landbouwer. Zij hadden in een cirkel gezeten bij de deur van het woonhuis en waren moddertaartjes aan het maken, in een cirkel van één meter Een stuk van een Duitse granaat zo groot als een mannenvuist, viel in het midden van waar ze zaten. En als bij wonder werden ze niet geraakt, maar ze waren helemaal besmeurd met modder. Hun moeder sprong buiten. Ze pikte een kind op, bekeek het helemaal, zette het neer en sloeg een kruisteken. Dan hetzelfde met het tweede en het derde kind. Ik zal nooit de uitdrukking op het gezicht van de moeder vergeten, toen ze ontdekte dat geen enkel kind gewond was en dat ze alleen maar onder de modder zaten. Ze nam een kind onder haar rechterarm, een ander onder haar linkerarm en het derde trok ze naar binnen. Het was een mirakel dat ze geen verwonding opgelopen hadden. Het was een kwestie van centimeters geweest.

Het echtpaar Emile Desmyter en Herminie Bervoet had in september 1917 vijf kinderen: Oscar (9 jaar), Madeleine (8 jaar), Adhemar (bijna 7 jaar), André (vijf en een half jaar) en Germaine (4 jaar). Drie van die vijf kinderen waren buiten samen aan het spelen. Wie het juist waren, is niet bekend.
Emiel Desmyter, een zoon van André, had dit verhaal nog nooit gehoord. Misschien wist zijn vader het zelf niet. Pas in het voorjaar van 1918, met de Duitse Georgette offensief bij de Kemmelberg, vluchtte het gezin naar Verneuil in Frankrijk (departement Eure, Normandië). Zijn broer Hector Desmyter heeft toen op de boerderij gelet. Sergeant-majoor Platt gaat verder:

Op een dag paste de vijand een nieuwe techniek toe om observatieballons aan te vallen. Een eenzame raider vloog op boomhoogte op de ballons af en opende het vuur. We zagen de ballons dichtst van ons branden en de waarnemers er met hun parachute uit springen. De eenzame raider opende ook het uur op hen en vloog toen terug op boomhoogte. Duizenden geweren en Lewis Guns vuurden op de raider, die er weg mee leek te komen. Onze A.A. Guns (luchtafweergeschut) konden niet gebruikt worden omdat onze eigen troepen schuilden onder de bomen en wellicht geraakt gingen worden.
 
Tekening uit de memoires van Harold Platt, met twee Nissan Huts en een loods of werkplaats met in de nok een 'Fox', het embleem van het Vijfde Leger. Het is wel niet duidelijk of dit op het domein van De Lovie is of reeds op Zoom Farm. Het bijschrift vermeldt 'Near Château Lovie'. De waarnemingsballons wijzen op Zoom Farm. Armstrong Huts waren gemaakt van kaders (‘frames’) en hadden een zadeldak.



Het was omtrent die tijd dat een tank aansloot bij onze eenheid. Hij gebruikte onze werkplaats voor herstellingen en aanpassingen en hij werd afgedekt met een camouflagenet. Het was een vrouwelijke tank. Hij had twee grote deuren achteraan die naar buiten openden en opzij waren er munitiehouders. Op een open stuk van het erf, tegenover onze werkplaats, waar vroeger de landbouwer zijn voedervoorraden en karren en wagens stonden, reed die tank rond.

Voor een bepaalde periode kwam er een kanon van de Heavy Artillery met zijn bemanning, normaal omstreeks 10 uur 's morgens. De tankdeuren gingen open en de bemanning werkte het kanon naar binnen. De bemanning stapte ook in en met de deuren dicht reden ze wat rond op die open plaats. (…) De bemanning kwam terug om 11u30 's avonds en vertrok omstreeks middernacht met een tankofficier die met een lange staf voorop stapte. (…) Een aantal kanonnen werden op die manier naar het front gebracht wellicht omdat gespannen met paarden niet tegen het vijandige geschut konden.

In het 'War Diary' lezen we dat het niet ging om een tank, maar om een ‘Gun Tractor'. Het dagboek is jammer genoeg niet volledig. Voor de periode van begin augustus tot 13 september ontbreken de bladzijden. Maar we lezen wel dat er al op 16 en 20 jul 1917, voor de Derde Slag bij Ieper losbarstte (31 juli) telkens een 'gun tractor trial’ was. Die machines leken erg op een tank, maar ze verschilden ervan omdat ze een '60 pounder gun' konden vervoeren. De meeste kanonnen en houwitsers werden echter ‘onverpakt’ naar het front getrokken.
 
Executies
 
De open ruimte voor onze werkplaats werd voor nog wat anders gebruikt. Aan  een uiteinde werd een terp opgeworpen. Die werd gebruikt voor revolvertraining, maar ook voor een ander doel. Executies.

Minstens vier vonden hier plaats, als het er geen vijf waren. Niet verder dan 70 stappen van onze werkplaats. Dat waren deprimerende ervaringen. Doorgaans omtrent theetijd arriveerde de militaire politie en een rode 'Bell Tent' [klokvormige tent| werd opgericht voor de persoon die 's morgens geëxecuteerd ging worden. Of het soldaten of burgers waren, wisten wij niet. En elke avond voor de executie plaatsvond, ging een M.P. voor de aarden terp staan, met een witte schijf op zijn uniform, waarop de anderen mikten en hun lege revolvers afvuurden. 's Morgens vroeg hoorden we het salvo, wat een deprimerend effect had op ons allen. We hadden het kunnen zien, want de executiegrond was open in de richting van onze werkplaats en barakken. Dan kwam er een ambulance en het lichaam werd in een deken gewikkeld en op een berrie in de ambulance geschoven. De rode 'Bell Tent' werd afgebroken en weg reden ze.

Dit getuigenis klinkt geloofwaardig. Er zijn weliswaar maar twee geëxecuteerden uit die periode (zomer en herfst 1917) begraven in Proven (op Mendinghem Military Cemetery), maar ze kunnen ook elders naartoe gevoerd zijn. In de dossiers wordt maar zelden melding gemaakt van de executieplaats.

De vrachtwagens van onze eenheid werden voor vele doeleinden gebruikt: sommige reden naar Ieper en een aantal was ook van dienst wat verder naar het oosten, waar Plumer's Tweede Leger een aanval op 'Messines Ridge' voorbereidde. De vrachtwagens van onze eenheid namen elke dag 'R.E. (Royal Engineers) tunnellers and miners’ naar de heuvelrug. De tunnelgravers en mijnleggers werkten in shifts en hun barakken stonden zo'n 200 meter van ons af.

Hier haalt sergeant-majoor Platt de zaken door elkaar. De heuvelrug Mesen-Wijtschate werd door het ontploffen van 19 dieptemijnen al op 7 juni 1917 door a Plumer's troepen veroverd. Dat was vóór Platt's 770 Company A.S.C. op 10 juni in Proven toe kwam. Het klopt wel dat er bij Zoom Farm heel wat activiteit van 'tunnelers & miners’ was.

Sergeant-majoor Platt vertelt verder dat de vijand veel aandacht wijdt aan het wegennet in de buurt en er al op 9 oktober 25 mannen van het ‘Chinese Labour Corps' aankwamen om wegen aan te leggen of te herstellen. Dit wordt bevestigd door het War Diary.

Op een dag krijgt hij drie uur vrij en hij maakt van de gelegenheid gebruik om met een konvooi munitievrachtwagens mee naar leper te rijden. In de buurt van een ronde, scheefgezakte watertoren is hij getuige van een ‘dogfight' tussen ‘rode vliegtuigen van Richthofen's eskader en die van ons'. Terwijl hij daar staat naar te kijken, slaat een granaat in op niet minder dan vijf voet van waar hij staat. Maar die vijf voet aarde redde wel zijn leven. Hij vloog wel een voet de lucht in, maar een man die zes meter verder stond werd veel zwaarder geraakt. Een officier vertelde hem nadien dat hij wel een goede engelbewaarder moest hebben, want het was niet de eerste keer dat hij een 'lucky escape' had. Hij kent nu geen vrees meer en stapt verder naar de Grote Markt, waar de granaten op de Lakenhallen neerkomen. Half november trekt zijn eenheid weer naar de Somme.
 
De kleinkinderen bewaren een kastje met de medailles, kentekens en strepen van sergeant-majoor Harold Platt. Centraal ook een 'Princess Mary Christmas gif! box’. Rechts hangen zijn ‘whistle' en zijn ‘dogtags'.




Voetnoten

1 National Archives, Kew. WO-95-570-5.


Gepubliceerd op WO1.be op 15/04/2020.