De Franse militaire begraafplaats Saint-Charles de Potyze
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2014-1

Auteur: Philippe Barbez

In een laatste artikel over de Sint-Jacobsparochie wil ik het nog even hebben over de Franse begraafplaats, gelegen aan de Zonnebeekseweg, zo’n goeie 300 meter voorbij het gehucht Potyze.
 
In de Westhoek zijn er twee locaties waar Franse militairen die tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelden, begraven liggen: het massagraf op de Kemmelberg en langs de weg van Ieper naar Zonnebeke, Saint-Charles de Potyze, de grootste  Franse begraafplaats in Vlaanderen. Andere Franse graven vind je nog  op burgerlijke kerkhoven en op Belgische en Britse militaire begraafplaatsen. Houthulst en Lyssenthoek in Poperinge zijn voorbeelden voor deze laatste twee.
 
Het kaartje van de Ieperboog (Salient) toont in de volle lijn de frontlijn tijdens de Eerste Slag bij Ieper in 1914 en in de onderbroken lijn het verplaatste front in de richting van Ieper tijdens de Gasaanval van 1915. 



Franse eenheden werden gedurende  de eerste maanden van de oorlog ingezet in de sector van Zonnebeke, Polygoonbos en Meenseweg, de oostkant van Ieper dus. In het begin van april 1915 werden de Fransen er afgelost door Canadezen en Britten.
 
Waar nu die vele Fransen begraven liggen tussen Potyze en Verloren Hoek, was er vanaf het begin van de onlusten een ‘Poste de Secours’ geïnstalleerd in het Karelsschooltje, een afdeling van het Sint-Jozefsinstituut, overigens tot op vandaag nog een vrij grote Ieperse basisschool. De begraafplaats zou later  “Saint-Charles de Potyze” worden genoemd, naar deze school. In deze post werden veel gewonde of zieke soldaten binnengebracht. De eerder kleine verwondingen of aandoeningen werden ter plaatse behandeld, de ergere gevallen verwees men door naar een achterliggende medische dienst. Zij voor wie geen hulp meer kon baten, werden begraven in de onmiddellijke omgeving, zeg maar in de tuin van het schooltje. In het begin lagen de dode soldaten in massagraven van maximum 100 lichamen; de officieren kregen een afzonderlijk graf.

Een Franse wet van 1915 legde op dat elke gesneuvelde een eigen en eeuwig graf moest hebben. De begraafplaats werd keurig georganiseerd: iedere divisie of onderdeel ervan kreeg een eigen perceel waar de gevallenen  werden bijgezet. De graven werden genummerd en er waren lijsten met namen van slachtoffers zodat, na de oorlog, de Franse families niet al te veel problemen zouden hebben  om het graf van hun familielid te vinden. Tijdens de oorlog al ontvingen de nabestaanden het bericht van de begrafenis. Bij deze schriftelijke mededeling was een plan gevoegd waarop de plaats van het graf min of meer was gemarkeerd.

Maar naarmate de oorlog vorderde kwam de begraafplaats alsmaar dichter en uiteindelijk volledig tegen het front te liggen, zodat veel graven verdwenen. Toen eind juli van 1917 de Derde Slag losbrak, werd het landschap in zo’n chaotische toestand gebracht dat er geen enkel uiterlijk teken van een begraafplaats meer overbleef. En dan zou in het voorjaar van 1918 ook nog het Lenteoffensief uitbreken. Andermaal zouden de gevechten in deze zone bijzonder hevig zijn en zou het land waar wellicht nog veel dode lichamen lagen nog maar eens omgewoeld worden.

Op zowat 100 meter van Saint-Charles, in de richting van Potyze, staat een monumentje: een demarcatiezuiltje met een piramidale vorm, dat aangeeft tot waar de Duitse troepen in het voorjaar van 1918 het dichtst van Ieper zijn gekomen. Dergelijke gedenktekens vind je over heel het westelijke front. De zuilen zijn van roze graniet en werden ontworpen door de Franse beeldhouwer Paul Moreau Vauthier. De paal wordt bekroond met een Belgische, Britse of Franse helm die op een laurier-krans rust. Andere attributen op de hoeken zijn een granaat, een veldfles en een gasmasker. Een tekst in het Nederlands, Frans en Engels geeft aan dat ‘de overweldiger’ hier tot staan werd gebracht.

Vanaf 1919 moest er werk van gemaakt worden om de begraafplaats te herstellen. Vanaf dan was het al duidelijk dat veel gesneuvelden uit een ruime omtrek naar hier zouden worden overgebracht. De dode lichamen bleven soms dagen en weken in ruwe houten kisten staan ergens in een hoek van de begraafplaats. Lichamen die niet meer te identificeren waren, werden in het massagraf geplaatst.

Op 20 oktober 1922 werd er in het midden van de begraafplaats een stenen kruis opgericht met als opschrift: “Les habitants de la ville d’Ypres aux Français 1920”.  Bij een eerste indeling kregen alle graven een withouten kruis waarop in zwarte letters een aantal identiteitsgegevens van de gesneuvelden stonden.

Veel oud-strijders vonden het de moeite om op 24 september 1924 op bedevaart naar Zonnebeke te komen. De nieuwe kerk zou ingezegend worden: een fanfare leidde de processie in, gevolgd door veel kinderen, vaandeldragers, … . In de kerk werd er gebeden voor de zielenrust van de gesneuvelden.

Bij een bezoek aan de Franse graven waren de meeste bezoekers erg ontgoocheld over de toestand van de begraafplaats, zowel in Ieper als in Kemmel: omgevallen of scheef gezakte kruisen waarop de tekst haast niet meer te lezen was omdat de letters afgeregend waren,  verwelkte bloemen en weggewaaide kransen overal verspreid. En dat allemaal terwijl in de omgeving zoveel Britse  begraafplaatsen al volledig ingericht waren: keurige zerken, net afgezoomde omheiningsmuren en overal een witstenen kruis met opgelegd zwaard, symbool van de opoffering.
 
De Franse staat liet verder ook nog toe dat de families hun gesneuvelde familielid konden overbrengen naar hun woonplaats of althans naar de omgeving ervan. De kosten die deze repatriëring met zich meebracht, werden gedeeltelijk door de overheid en voor de rest door de familie zelf gedragen. Uiteraard ging hier een administratieve rompslomp aan vooraf. Het was wachten op het bericht dat de aanvraag tot overbrenging was aanvaard en dat op een vaste datum de ontgraving zou plaatsvinden. De meeste families stelden het op prijs om bij de ontgraving aanwezig te zijn; ze wilden zekerheid omtrent de identiteit van hun familielid.

In het jaar 1928 had de begraafplaats dan toch een meer gestructureerd uitzicht gekregen, alhoewel de opschriften op de kruisen toch maar nauwelijks leesbaar waren en enkel het middenpad begaanbaar was. De bisschop van Rijsel werd op 2 mei uitgenodigd om de inwijding te doen. Er waren veel militaire detachementen aanwezig, alsook een hele schare oud-strijders.

Bij deze gelegenheid werd ook een centrale ingangspoort geplaatst. Ze was van het model zoals je ze op alle andere Franse begraafplaatsen tegenkomt: een poort van smeedijzer, aan twee kanten vastgemaakt aan een stenen pijler. Deze zuilen zijn volledig symmetrisch geplaatst en tonen beide aan de bovenkant de afbeelding van een zwaard met de punt naar beneden, alsof de strijd is gestreden. De zwaarden zijn versierd met laurierslingers, symbool voor het eeuwig leven. De tekstplaten onderaan, links in het Frans, rechts in het Nederlands, doen heroïsch aan, wat vrij typisch is voor de meeste Franse memorialen. In de jaren dertig werden er betonnen kruisen geplaatst, die dan op hun beurt in 1975  vervangen werden door kruisen in witte kunststof.



Het stenen kruis dat heel centraal stond, werd vervangen door een obelisk boven op het massagraf achteraan.
 
Op een sokkel van rode baksteen liggen meerdere witte platen die samen een onregelmatige veelhoek vormen. De zuil staat op een tweede driehoekige hard-stenen sokkel. De spitsnaald is driehoekig en bevat laurierkransen en festoenen. Op de sokkel lees je de tekst: “Hommage de la population Yproise 20-10-1922. 18-5-1947”. Meerdere platen zijn aangebracht waarop teksten staan die verwijzen naar het 125e R.I,  het 66e  R.I, het XVIIe  D.I., het 32e  R.I., alle regimenten van de Franse koloniale mogendheden. Dit werk was een ontwerp van de stadsarchitect Gits, de praktische realisatie gebeurde door de Ieperse steenhouwers Beel en Verspeelt.

Heel speciaal is de Bretoense Calvarie (Calvaire) van de hand van J. Fréour, geplaatst in 1968, links van de ingang en uitkijkend op de weg Ieper-Zonnebeke. Het is een modern beeldhouwwerk met een religieuze inslag: de vergelijking tussen het lijden van de (Bretoense) soldaten en hun families tijdens of kort na de oorlog en de kruisdood van Christus.


 
De beeldhouwer zette het geheel op een sokkel van donkere leisteen, waarvan de voor- en achterzijde  trapeziumvormig zijn. In de compositie van dit beeldhouwwerk herkennen we een dubbelkruis, zoals het ook aanwezig is in het wapenschild van de stad Ieper (Lorreins/Lotharings kruis), alsook twee taferelen die tegen het kruis zijn afgebeeld. Onderaan ligt een gehelmde militair, met een soort deken tot over zijn voeten toegedekt.  Is dit een dode soldaat?  Drie treurende vrouwen, gegroepeerd 1 – 2 staan om deze figuur heen. Ze kunnen de drie generaties moeder, vrouw en zelfs dochter van de soldaat zijn, of gewoon weduwe van om het even welke soldaat.
Boven heb je de eigenlijke ‘calvaire’, zoals je die in Bretagne op vele plaatsen tegenkomt: Christus aan zijn kruis ondersteund onder zijn rechterarm door Maria, onder zijn linkerarm door de apostel Johannes.
Alle personages zijn gekleed in donkere, lange en wijdvallende kleren, het hoofd van de militair is bloot gebleven, wat goed is voor de identificatie.

De begraafplaats wordt van voor naar achter doorsneden door een breed middenpad. Er zijn 26 ongenummerde rijen met opstaande kruisen, die op de identificatieplaat wel een volgnummer dragen, te lezen van links naar rechts en van voor naar achter. Aangezien er geen grondplan, noch een register is, kan het moeilijk zijn om een bepaald graf te vinden.



De kruisen zijn volgens een strikt symmetrisch en vooral rechtlijnig patroon opgesteld, of je ze nu bekijkt vanuit de horizontale, de verticale of diagonale lijn, alsof het militairen betreft die in het gelid staan. In tegenstelling tot de Britse begraafplaatsen is de begroeiing nogal schaars. Op enkele rozenstruiken na is er nauwelijks groen te zien. Op de dwarsliggende balkjes is een plaatje aangebracht waarop, voor zover beschikbaar, volgende gegevens worden weergegeven: naam, voornamen, rang, eenheid, de formulering “mort pour la France” en de datum van het sterven.


 
Een typisch kenmerk voor Saint-Charles de Potyze: als je door het middenpad van voor naar achter loopt, dan zijn de eerste zerken, zowel rechts als links, meestal van een officier, de hoogste in graad vooraan en RECHTS. De meeste kruisen hebben de vorm van het Latijnse kruis. De opgaande balk staat voor het leven, de liggende stelt de dood voor.
 
Er liggen vermoedelijk 4209 Fransen begraven, waarvan 762 niet- geïdentificeerden. In het massagraf zijn er nog eens 616 vermisten bijgezet, 7 meer dan vermeld wordt op de gedenkplaten. 15 stoffelijke overschotten werden nog begraven nadat ze door ‘The Diggers’ in 1998 langs het Ieperleekanaal, ter hoogte van de Yorkshire dug-out werden gevonden. François Metzinger van het 3de Zouaven is er één van.

Bij het skelet lag een metalen plaatje waarop de naam ‘METZINGER François 1900’ gegrift was. Het getal 1900 verwijst naar de lichting waartoe hij behoorde. Op de keerzijde van het plaatje stond de vermelding CONSTANTINE 135, wat betekent dat hij deel uitmaakte van de Franse zoeaveneenheid van het Armée d’Afrique, gelegerd in Constantine (Noord-Algerije), recruteringscentrum 135. Hij ligt begraven als laatste van de negende rij rechts, voorbij het pad dat de hoofdweg kruist. Het grafnummer is  2562 bis.

Bij het uitbreken van de oorlog deden de Fransen uiteraard een beroep op manschappen uit hun overzeese gebieden; zo kwamen er 176 000 Algerijnen en rond de 50 000 Tunesiërs in de oorlog. Aan het westelijk front alleen al verloren deze troepen ongeveer 36 000 manschappen. Ook Zoeaven maakten deel uit van deze groep. Dit waren Europeanen die naar deze landen waren uitgeweken en de nationaliteit hadden aangenomen. Dit 3de Zoeaven lag bij het uitbreken van de gasaanval op 22 april 1915 in Zuidschote en had de opdracht het gehucht Lizerne te verdedigen. Duitsers waren tot daar doorgestoten. Tot 28 april bleven deze jongens op deze plek, van waar ze dan verhuisden naar de omgeving van Yorkshire Trench and Dug-Out.

Gesneuvelden uit de Arabische wereld kregen een aangepaste grafsteen: een opstaande steen die bovenaan overgaat in een hoefijzervormige boog. In het boogsegment vind je de halve maan (croissant), een vijfpuntige ster en een tekst in het Arabisch. De maansikkel is een algemeen symbool voor de islam en zelfs voor nog veel oudere  culturen in het Perzische en Byzantijnse rijk. De cyclussen van de maan vormen de basis van de islamitische kalender. Binnen de godsdienst staat de maan voor een nieuw begin, het nieuwe licht dat komt na de duisternis.

De ster verwijst naar de 5 verplichtingen waaraan de moslim zich dient te houden: het belijden van het geloof, het dagelijkse gebed, de aalmoezen, de ramadan en de bedevaart naar Mekka (indien dat mogelijk is). De islamitische tekst kan vertaald worden als: ‘Dit is het graf van de dode’. Bij de moslims wordt het graf parallel aan de richting van Mekka aangelegd. Hier liggen de moslimgraven gewoon in de rijen, en dus naar het zuidoosten gericht.

De moslimgraven op de begraafplaats dragen de volgende afkortingen :
  • RZ Régiment de Zouaves
  • RTA Régiment de Tirailleurs Algériens
  • RTT Régiment de Tirailleurs Tunésiens
  • RTS Régiment de Tirailleurs Sénégalais
  • RMZT Régiment Mixte de Zouaves et Tirailleurs
  • RMTA Régiment de Marche de Tirailleurs Algériens
  • RMTT Régiment de Marche de Tirailleurs Tunésiens
  • RTI Régiment de Tirailleurs indigènes (= Marokkanen, wordt later Régiment de Tirailleurs Marocains)
  • RIMCM Régiment d’Infanterie de Marche Coloniale du Maroc
Joden liggen begraven onder een opstaande stèle, bovenaan afgerond en op het front de afbeelding van een davidster. Een davidster wordt gevormd door 2 gelijk-zijdige driehoekjes zo over mekaar te schikken dat je zes sterpunten bekomt. De driehoek met een hoekpunt naar boven wijst naar het hemelse, deze met een hoekpunt naar beneden, wijst in de richting van het aardse. In  hetzelfde rechterblok kun je zoeken naar het graf van Léon Félix Lévy, een joodse kapitein van het 1er  Régiment d’Infanterie de Marche Coloniale du Maroc.

Op de begraafplaats staan er uitzonderlijk twee vlaggen: links de Franse driekleur, rechts ervan de Belgische. Gewoonlijk is er op andere ‘cimetières’ alleen een Franse vlag. Net voorbij de linkse vlag vind je als eerste graf van een rij het graf van Ali Ben Mohammed Ben Said, een Turkse luitenant, gevallen op 27 april 1915, dit is kort na het begin van een reeks Duitse gasaanvallen. Op deze datum reageerden de geallieerden op de eerste gasaanval. Veel Marokkanen, Tunesiërs, Algerijnen, maar ook Indiërs, Canadezen en Britten namen aan deze actie deel. Doordat de tegenstanders opnieuw het gas loslieten, werden heel wat van de overzeese manschappen dodelijk getroffen.
 
BIBLIOGRAFIE
Gepubliceerd 24/01/2016.