Herstel van natuur en landschap in de Ieperboog na de Eerste Wereldoorlog
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2020/2

Door Lieven Stubbe

Het landschap wint, de oorlog verliest
Deel 1: Een vierstammige kastanje en muurbloemen op de vestingen overleven beide wereldoorlogen

 
De Ieperse vestingen doorstonden relatief goed het verwoestende oorlogsgeweld van de Eerste Wereldoorlog. Vrijwel overal was het parement van de vestingmuren zwaar toegetakeld, maar de basisstructuur van aarden wallen, glacis, grachten en eilanden hield goed stand. Bijzonder is wel dat alle vestingruimtes die met grond waren afgedekt, vrijwel ongeschonden het einde van de oorlog haalden.

De oorlog vernietigde wel het uitgebreide bestand van bomen en struiken in het toen ongeveer 60 jaar oude vestingpark. Na de oorlog werd vanaf 1923 een compleet nieuw bestand aangeplant. Deze operatie moest men 22 jaar later, na de Tweede Wereldoorlog, grotendeels overdoen als gevolg van de massale vellingen voor brandhout tijdens de koude oorlogswinters.

De zwaar beschadigde vestingen langs de Kasteelgracht, kort na WO 1. Het boombestand is totaal vernield. (verzameling Yper Museum)


 
Toch pronken er op de Ieperse vestingwallen minstens twee bomen die de beide wereldoorlogen overleefden. Ook een bijzonder zeldzame muurplant overleefde de oorlogsellende: de prachtige muurviolier. Deze soort dreigde in 1991 toch nog definitief te verdwijnen vanwege de grondige restauratie van de vestingmuren. Dankzij een even gewaagde als geslaagde reddingsactie groeien en bloeien er nu weer vele honderden exemplaren van deze mooie, zeldzame muurplant op de Ieperse vestingmuren.

Deze ‘overlevers’ staan symbool voor de veerkracht van natuur en landschap, die zich spectaculair snel wisten te herstellen van de totale oorlogsverwoesting in Ieper en de Ieperboog. Want uiteindelijk won het landschap en verloor de oorlog!
 
Fragment stadsplan Ieper in 1883, met vestingen ingericht als parkgebied. (uitsnede noordoost, kaart Demazière-Van Eeckhout, verzameling Yper Museum)



Het Ieperse vestinglandschap: militair bastion wordt publiek park
 
Na zeven eeuwen militaire dienst, van rond 1150 tot 1851, kreeg de Ieperse vesting in de tweede helft van de 19de eeuw haar huidige bestemming als groot, groenblauw stadspark. In 1851 besliste de jonge Belgische regering om de militaire functie van de vestingen rond de vele Belgische vestingsteden af te schaffen. De eerste fase van de afbraak begon vanaf 1852/1853 langs de noordelijke stadsrand. De noordwestelijke sector volgde pas rond 1890.

De monumentale muren werden gesloopt, de aarden bermen afgegraven, de grachten opgevuld. Toch bleef er ongeveer 60% van de Ieperse vestingen rond de binnenstad overeind. Het Ieperse stadsbestuur protesteerde immers herhaaldelijk tegen de afbraak vanuit de vrees dat, samen met haar vesting, de stad ook haar militaire garnizoenen zou verliezen. Die duizenden militairen waren in de 19de eeuw enorm belangrijk voor de lokale economie van de stad. Toen de Belgische staat de onkosten voor de afbraak niet meer aankon, werden de werken gestaakt. Zo bleef een flink stuk vestingen voorgoed behouden.
 
Op vandaag ligt dat resterende vestinglandschap als een groenblauwe krans rond de Ieperse binnenstad. Van de uitgestrekte militaire versterkingen aan het einde van de 17de eeuw blijven 1.700 meter vestingmuren en 41,5 hectare parklandschap over: 17,5 ha open water, 14 ha beplantingen en 10 ha grasland. Het gebied geniet vanaf 1987 bescherming als geklasseerd landschap. In 1999 kwam er nog een stuk vestinglandschap bij dankzij de inrichting en openstelling van het Hoornwerkpark (8 ha), langs de oostelijke rand van de Kasteelgracht. Zo wordt dit allerlaatste relict van de enorme voorversterkingen voor de toekomst behouden en ontsloten.

In 2015 werd de planologische bestemming van het totale vestinglandschap als parklandschap met grote cultuurhistorische én ecologische waarden nauwgezet omschreven en in een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP). Hierbij werden ook 5 ha van het oorspronkelijke vestinglandschap, tussen de Oudstrijderslaan en de Majoorgracht, aan het beschermde parklandschap toegevoegd.
 
De hovingen van Fuchs
 
Landschapsarchitect  Fuchs (Foto: verzameling Ghislain Leroy)



Louis Fuchs (1818-1904), een Brusselse tuinarchitect van Duitse origine, was een gerenommeerde ‘hofbouwkundige’ uit de 19de eeuw. Fuchs had naam gemaakt als ontwerper van parkdomeinen en tuinen voor de adel en de rijke bourgeoisie. Hij werkte onder meer voor de adellijke familie d'Arenbergh in de kasteelparken van Heverlee en Edingen (Enghien). De Ieperse burgemeester en minister Alphonse Vandenpeereboom (1812-1884) kende zijn reputatie via zijn vele contacten in de hogere politieke kringen. Fuchs kreeg de opdracht om wat overbleef van de vestingen tot publieke ‘hovingen’ om te vormen. Zo werd het militaire domein vanaf 1858/1859 ingericht als openbaar groendomein met de resterende vestinggrachten, parken met bomen en struwelen, graspartijen en paden, met mooie uitzichten op de stad en het buitengebied.
 
Fuchs liet wel heel wat originele, soms eeuwenoude onderdelen van de vesting slopen. Zo verdween rond 1860 de 14de eeuwse Bourgondische muur langs de Majoorgracht. Boven op de fundamenten liet Fuchs het (huidige) wandelpad aanleggen. Ook de Bourgondische hoektorens en hun ondergrondse gangen (posternes) uit 1390 werden grotendeels afgebroken. Waren ze onveilig geworden? Het is bekend dat nogal wat oude muren en torens dringend aan onderhoud toe waren, maar daar had de stad toen geen middelen of interesse voor. De onderbouw van de torens werd met puin opgevuld en onder een deken van aarde weggestopt. Op de stadsplannen van voor WO1 zijn ze al volledig uit beeld verdwenen. Pas halfweg de jaren 1980 kwamen ze terug in beeld.
 
Ook de ‘banquettes’ (bermen waarachter de militairen zich op de vestingwallen konden verschuilen) en ‘tenailles’ (hoge aarden bermen vóór de muren) werden afgegraven.

Fuchs maakte het vestinggebied vanuit diverse ‘instappunten’ toegankelijk. Een zondagse wandeling op de ‘Promenades Publiques’ werd populair bij de burgerij, het publiek waar Fuchs voor werkte. Elk onderdeel van het nieuwe parkgebied kreeg een eigennaam die op ‘-hof’ eindigde: Torhouthof, Citadelhof, Rijke Clarenhof, Tempelhof, Statiehof, ... Deze namen raakten in onbruik na de Eerste Wereldoorlog.
 
Herstel na elke wereldoorlog

Hector Casier en echtgenote Ida Vandeputte, 1905 (bron Ieper Verbeeldt)


 
Na de Eerste Wereldoorlog kreeg de toen erg bekende Ieperse tuinbouwer en boomkweker Hector Casier (+1958) de opdracht om de wandelpaden en de parken op de vestingwallen te herstellen. Hij leidde vanaf 1923 de aanplantingen van nieuwe bomen en struiken en volgde daarbij trouw het ontwerp van Fuchs. Hoeveel vooroorlogse bomen zich daarbij spontaan konden of mochten herstellen, weten we niet. Wellicht slechts een tiental.

Zowel deze ‘overlevers’ als de méér dan duizend nieuw aangeplante bomen kregen het amper 20 jaar later opnieuw benauwd, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Niet vanwege beschietingen of bombardementen, maar door de hakbijl. Tijdens de oorlogsjaren waren steenkool of stookolie gerantsoeneerd, schaars en duur. Vele huishoudens hadden tekort aan brandstof. Vooral tijdens de lange en koude winter van 1943/’44 kapten de Ieperlingen vele honderden vestingbomen om brandhout te winnen. De bomen waren nog jong, het vellen en verwerken van het hout viel dus niet zo zwaar. Het stadsbestuur liet oogluikend begaan want iedereen had het koud.
 
De houthakkers keken wel uit om zo weinig mogelijk schade of hinder te veroorzaken. Zo bleven vele bomen die groeiden op de vestingwal tussen de Menenpoort en het (sinds 2001 gesloten) openluchtwembad overeind. Vrijwel alle bomen die groeiden op de westelijke helling van de vestingwal, dicht tegen de huizenrijen aan, bleven gespaard. Wanneer deze bomen geveld zouden worden, riskeerde men om de woningen langs de Kauwekijnstraat en de Lange Torhoutstraat te beschadigen.

Ook verderop, ten zuiden van de Menenpoort, bleven tal van bomen gespaard die op de binnenhelling van de wallen groeiden. Zo bleef een, nu indrukwekkende, lindeboom gespaard nabij de herenwoning ‘Beer Angillis’.
 
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Gentse tuinarchitect Henri Bourgeois vanaf oktober 1945 de opdracht om de verdwenen beplantingen te vervangen. Hij liet 1.156 bomen van 65 verschillende soorten en 7.011 stuks sierheesters en struiken aanplanten. Die maken nog steeds de basis uit van het huidige Ieperse vestingpark.
 
De vierstammige kastanje en andere overlevers
 
Het lijkt onwaarschijnlijk, maar toch overleefden minstens drie bomen het oorlogsgeweld van 1914-1918 én de kappingen van 1943/’44.

Wellicht al tijdens de Eerste Wereldoorlog groeiden nieuwe scheuten op uit de stobbe van een stukgeschoten tamme kastanje (Castanea sativa) en een boomhazelaar (Corylus colurna). Die kregen de kans om zich verder te ontwikkelen en uit te groeien tot indrukwekkende stammen. Mogelijks ontstonden ook de drie allerlaatste gezonde olmen binnen het Ieperse vestinglandschap uit de wortelstronk van een olm die rond 1860 geplant was.
 
De vierstammige tamme kastanje (stamvoet en volledige boom) op de helling nabij de Menenpoort. (foto’s Lieven Stubbe)

 



De meest indrukwekkende ‘overlever’ van de oorspronkelijke aanplantingen staat op de helling van de vestingwal nabij de Menenpoort. Uit de stronk van een tamme kastanje (Castanea sativa) groeiden na de oorlog vier nieuwe stammen op. Honderd jaar later ontwikkelde zich een indrukwekkende, vierstammige reus met stamomtrek van méér dan 9 meter, de zijstammen halen intussen al meer dan 3 meter.
Merkwaardig is wel hoe de méér dan 20 meter brede kroon tot ver onder de stamvoet nar de lager gelegen helling doorgroeit.
 
De tweede overlever, een driestammige boomhazelaar (Corylus colurna), pronkt nabij de vestingmuur langs de Kasteelwal, ongeveer ter hoogte van de toegang tot het Jeugdstadion. De boomhazelaar is een exotische parkboom, van oorsprong afkomstig uit het zuidoosten van Europa en het zuidwesten van Azië. Dergelijke exoten waren typerend voor de parkaanleg in de 19de eeuw. De stamvoet heeft intussen een omtrek van 3,60m waarop drie gelijkaardige zijstammen van 1,80m; 1,55m en 1,65m pronken. De groep haalt 20,50m hoogte.
 
Als je weet dat boomhazelaars van méér dan anderhalve meter diameter zeer uitzonderlijk zijn, wordt duidelijk dat de onderstam voor WO1 geplant werd. Het is zeer aannemelijk dat de boomstam door een explosie werd afgeschoten op de plaats van de (latere) vertakking.
 
Driestammig boomhazelaar op de hoge wal langs de Kasteelgracht (2015, Lieven Stubbe)




 
De derde overlever is een groep van drie zéér dicht bij elkaar groeiende olmen, op de helling van de vestingwal recht tegenover de gevel van het oude Onze Lieve Vrouwhospitaal langs de Lange Torhoutsraat. De bomen hebben een stamomtrek van respectievelijk 1,80m; 2,30m en 2,50m, en reiken tot 22 m hoog. De drie stammen staan zo dicht bijeen, omdat ze vanuit een gemeenschappelijke vooroorlogse stronk zijn opgegroeid.

Spijtig genoeg kreeg deze overlever, na beide wereldoorlogen, met een derde ramp te maken: de genadeloze ‘olmenziekte’, die (op een handvol na) alle olmen in de hele regio vernietigde. Pas vorig jaar, in mei/juni 2019, heeft de schimmelinfectie deze tot voor kort kerngezonde bomen dan toch getroffen. Ze worden dit voorjaar (2020) geveld …
 
3 Iepen op de vestinghelling langs de Lange Torhoutstraat, foto 2015 (Lieven Stubbe)



De platanen van meester Bekaert
 
Ook twee platanen die na WO1 aangeplant waren aan weerszijden van de Mariakapel langs de Kasteelgracht nabij het Hoornwerk, dreigden gekapt te worden. Dankzij de waakzaamheid van een buurtbewoner, ‘meester’ Marcel Bekaert, werden ze gered. Deze leerkracht aan de basisschool van het Sint-Vincentiuscollege bevestigde een briefje op de bomen met de smeekbede: “spaar deze bomen, ze sieren Onze Lieve Vrouw van de Vesten”. Het sloeg aan, beide platanen bleven als enige overeind langs de Hoornwerklaan. Hun stamomtrek haalt intussen méér dan 2,60m omtrek.

Uiteindelijk overleefden een vijftigtal vestingbomen de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn intussen bijna honderd jaar oud en groeien verder uit tot levende monumenten. Tot de meest indrukwekkende exemplaren horen een witte paardekastanje langs de noordoostelijke bocht van de Majoorgracht (4,05m omtrek; 20m hoog), een zomereik nabij de ingang van het Hamiltonpark (2,75m omtrek; 20m hoog), een plataan (3,30m omtrek; 23 m hoog) en rode beuk (2,40 m omtrek; 24,50 m hoog) nabij de Predikherentoren.
 
Redding en herstel van de muurviolier op de Ieperse vestingmuren

De basisstructuur van wallen en grachten bleef intact, maar de muren zelf werden zwaar beschadigd. Het herstel sleepte zeer lang aan. Na restauratieprojecten in 1974 (Boterplas) en 1984 (zuidelijke muur vanaf de Rijselpoort), kwamen in 1991-1992 de vestingmuren tussen de Menenpoort en het Jeugdstadion aan de beurt. Dit project was het allerlaatste Belgische dossier dat behandeld en betaald werd door het ‘Fonds voor Oorlogsschade van de Eerste Wereldoorlog’.
 
Muurbloem of muurviolier in volle bloei op de verticale vestingmuur (foto Margaux Capoen)



Alleen al het snuifje pikante natuur dat muurplanten aan de eerbiedwaardige cultuur van oude muren of ruïnes toevoegen, maakt ze het beschermen waard. Maar er is meer: voor echte muurplanten is die muur of ruïne vaak de enig mogelijke groeiplaats binnen het Vlaamse of Nederlandse landschap. Zeker in het vruchtbare, (over)bemeste Vlaanderen vormen oude muren en ruïnes vaak de enige veilige uitwijkplaats waar specialisten van droge, schrale en kalkrijke groeibodems heen kunnen. De Ieperse vestingmuren tonen daar mooie voorbeelden van.
 
Op de oude, gerestaureerde vestingmuren groeit een keur aan typische muurplanten: muurbloem of muurviolier, klein glaskruid, kandelaartje, muurleeuwenbek, vroegeling en nog veel meer. In de barstjes en putjes van de traditionele kalkmortel of oude bakstenen vonden ze een gepaste stek.

Let wel: twee van de drie laatste restauratieprojecten van de Ieperse vestingmuren waren desastreus voor de muurvegetaties. Na de harde restauraties eind de jaren 1970 (Boterplas) en halfweg de jaren 1980 (zuidelijke Kasteelgracht) ging méér dan 80 % van de oorspronkelijke Ieperse muurflora verloren.

Het alarmsignaal dat Ieperling Valère Desmet in het heemkundig tijdschrift Westkwartier (1984, 20e jg. nr. 2, blz. 33-44) liet horen bleef niet zonder gevolg. De Ieperse milieudienst pikte dit op en tijdens de uitgebreide restauratiecampagne van 1991–’92 kregen behoud en herstel van de muurvegetaties eindelijk de aandacht die ze verdiende. Mét resultaat, zoals nu, bijna 30 jaar later, duidelijk blijkt.
 
Zuiderlingen en bergvolk
 
Niet elke muur wordt, na voldoende wachttijd, zomaar met muurplanten begroeid. Zoals voor elke nieuwe plantenverovering zijn er twee conditio-sine-qua-non’s: er moeten levenskrachtige zaden (of plantendelen) worden aangevoerd en de groeiplaats (dus: bodemsamenstelling, vochtigheid, bezonning, temperatuur…) moet voldoen aan de noden van de soort.
 
Kandelaartje (links) en tongvaren: twee zeldzame muurplanten op de vestingmuren die enkel op kalkrijke bodems groeien: (foto’s Margaux Capoen)





Over de herkomst van typische muurplanten zijn mooie verhalen te vertellen, vaak nauw verbonden met onze cultuurgeschiedenis. Veel soorten zijn van zuiderse origine. Ze horen van nature thuis op zonnige rotsbodems in de landen rond de Middellandse Zee (bv. klein glaskruid, muurbloem) of op zuiderse bergflanken (bv. muurleeuwenbek, gele helmbloem). Soorten die van natte kalksteen houden, zoals de meeste muurvarens, horen in oorsprong thuis op vochtige, schaduwrijke rotsgebieden: kusten met steile kalkkliffen, natte en schaduwrijke rotskloven of ravijnbossen in het middelgebergte.
 
Sommige zuiderlingen wisten tot bij ons door te dringen omdat hun zaden langs de grote rivierenstelsels, via het water zelf of via menselijk transport, tot bij ons migreerden.

Enkele typische muurplanten laten dan ook een verspreidingspatroon zien dat met die grote riviergebieden samenvalt. Ze worden tot de zogenaamde ‘stroomdalsoorten’ gerekend. Glaskruid en wit vetkruid zijn hiervan voorbeelden. 

Andere soorten werden eeuwen geleden geïmporteerd als tuin- en parkplant (bv. muurbloem) of gekweekt als artsenijplant (bv. muurleeuwenbek). Ongetwijfeld bereikten ook vele zuidelijke plantensoorten onze regio letterlijk in de voetsporen van reizigers, militairen, handelaars.
 
Muurbloemen op de vestingmuur (oreillon nabij de Poternebrug) (Foto Margaux Capoen)



De oorsprong en de status van de prachtige, zuiderlijke muurbloem of muurviolier (Erysimum cheiri) in ons land heeft veel gemeen met stinzenplanten. Deze forse, winterharde en zoetgeurende plant werd waarschijnlijk reeds tijdens de Romeinse periode als sierbloem naar onze streken gehaald. Men teelde de plant in oude abdijtuinen en kasteelparken. De soort verwilderde en wist door de eeuwen heen enkel stand te houden op oude, verweerde muren die met zachte kalkspecie zijn gevoegd.

Muurbloem vindt in Vlaanderen de noordoostelijke grens van haar potentieel areaal. Ze is immers niet bestand tegen lange, strenge winters. Overigens worden nu nog steeds sierrassen van de Muurbloem of Muurviolier als tuinplant gekweekt, vaak met geelbruine bloemen. De zoeterige geur van de bloemen trekt veel insecten aan. De zaadjes rijpen in lange hauwen (“boontjes”) en zijn vrij zwaar. Wanneer de plant na restauratiewerken uit haar vertrouwde groeiplaats is verdwenen, komt zij er op natuurlijke wijze niet vanzelf terug. De spontane aanvoer van zaden uit andere groeiplaatsen is daarvoor veel te moeilijk. Voor muurbloemen geldt vaak: “eens verloren, steeds verloren”.
 
In Vlaanderen is muurbloem een bijzonder zeldzame verschijning, specifiek gebonden aan oude muren. Naast Ieper zijn er gekende populaties in Damme, Leuven, Diest, Ten Bogaerde in Koksijde en zes locaties in Limburg, waar de soort profiteert van het gebruik van mergel als bouwmateriaal. Ook in Nederland rekent men muurbloem tot de meest bedreigde muurplanten.
 
Behoud en herstel tijdens en na de restauratiewerken
 
Op een haar na ging de populatie in Ieper verloren. In 1992, na de restauratie van de muren langs de Kasteelgracht, konden we amper een dertigtal planten behouden. Voorheen waren het er méér dan duizend. Het schitterende beeld van de felgeel bloeiende bastionmuren langs de Kasteelgracht was uniek en van Europese klasse (zie foto). We zijn dan ook erg blij dat dit beeld, bijna 30 jaar later, langzaam maar zeker terugkeert.
 
Bij een plantenvriendelijke restauratie wordt ook gestreefd naar het gebruik van materialen die zo dicht mogelijk aanleunen bij de oorspronkelijke constructie. In principe wordt vrijwel steeds gebruik gemaakt van ‘ouderwetse’, poreuze kalkmortel. In elk geval is het gebruik van harde portlandcement uit den boze, niet enkel voor de muurvegetaties maar ook voor de duurzaamheid van de muren zelf.

Vestingmuur langs de Kasteelgracht met meer dan duizend muurbloemen, situatie voor de restauratiewerken (opname 1989, Lieven Stubbe)
 

  
Bij de Ieperse restauraties werd vanaf 1988 steeds gekozen voor een kalkmortel die als volgt is samengesteld: 1 deel schelpkalk, 5/4 deel tras, 3 tot 4 delen zand.

Deze zachte, poreuze mortel is niet alleen geschikt om plantengroei toe te laten, ze is ook ideaal als voegsel tussen de oudere, handgevormde baksteensoorten. Belangrijk is wel dat er tijdens het voegen steeds gewerkt wordt met een dieperliggende voeg, wat ingezonken tussen de stenen. Ideaal is het voorzien van ‘opgaande’ voegen, waardoor steeds een horizontaal randje openblijft. Op deze ‘open voeg’ blijven water, organisch materiaal en sporen makkelijk achter, waardoor de kolonisatie door mossen versnelt. Zo ontstaan sneller goede condities voor een herkolonisatie door de ‘echte’ muurplanten.
 
Herinplanting noodzakelijk

Restauratie van de oostelijke vestingmuur, zomer 1991, foto Lieven Stubbe



Wanneer naar aanleiding van de restauratiewerken bijna alle exemplaren van een bepaalde soort verwijderd moeten worden, dan is het aangewezen om een deel van deze planten vooraf zorgvuldig te verwijderen en als ‘potplant’ tijdelijk verder op te kweken. Om de wortels zo min mogelijk te beschadigen wordt best ook zoveel mogelijk bodemmateriaal mee verwijderd. Bij dit soort operaties wordt best een voldoende groot aantal exemplaren geoogst. In Ieper haalden we zo een goeie 100 muurplanten uit de muur. Uit de praktijk blijkt immers dat het slagingspercentage van heraanplanting eerder gering is.
 
Inplanting van de muurviolier, schets voor de heraanplanting tijdens de restauratiewerken (schets Lieven Stubbe)


 
Na de restauratie worden de overlevende exemplaren teruggeplaatst in daarvoor voorziene ‘plantgaten’ in de muur (zie figuur). Nadat de plant samen met een ruime wortelkluit is teruggeplaatst wordt de kluit met kalkmortel ingevoegd langs de vier zijden en dient het muurdeel ook bevochtigd te worden.
 
In Ieper kon een overlevingskans van 30% gehaald worden, wat veel was in vergelijking met resultaten van gelijkaardige reddingsacties in Frankrijk en Nederland. Dankzij deze heraanplanting kon deze unieke populatie van muurbloem of muurviolier in Ieper zich na verloop van 25 jaar(!) volwaardig herstellen!

Een stukje levende geschiedenis is gered voor de toekomst.
 
Teruggroei van de muurviolier, 25 jaar na de restauratiewerken: de operatie is geslaagd! (opname  april 2017, (Rudy Claeys)




Gepubliceerd op WO1.be op 01/05/2020.