De Staffordshire Brigade in Wulvergem (april-juni 1915)
"We bevinden ons op een helling en we kunnen kilometers ver zien. De omgeving begint er mooi uit te zien met uitzondering van de huizen en de kerken die in puin geschoten zijn. We kunnen ver zien dankzij onze krachtige verrekijkers. Het is stil en soms zou je denken dat er geen oorlog is…"

(Sergeant Sidney Norton, C Compagnie, 1/6 Bataljon, North Staffordshire Regiment. Uittreksel uit een brief van 14 mei 1915 aan zijn vrouw)

In april 1915 marcheerde de North Midland Division van Belle naar België. Ze hadden net een korte periode van "loopgravenonderricht" nabij Armentières achter de rug. De Divisie moest voor de eerste keer naar het front om de 28ste Divisie af te lossen tussen Kemmel en Wulvergem. Daar werd hevig gevochten tijdens de maanden oktober en november 1914, toen de Duitsers een gemengde groep bestaande uit een Cavaleriekorps, Indische en Franse troepen van de hellingen rondom Mesen verdreven. De Britten namen vervolgens een positie in op een helling tegenover Wulvergem. De North Midland Divisie werd naar deze positie overgebracht. Men beschouwde ze als een relatief rustige positie en het zou de beste plaats zijn voor een onervaren groep om zich aan te passen aan de routine van een loopgravenoorlog.



De Staffordshire Brigade kreeg de zuidelijke flank van het gebied toegewezen, een front van ongeveer 1800 meter. De lijn werd doorsneden door twee hoofdwegen. Ten zuiden was er de weg van Wulvergem naar Mesen, die ook de grens van het Divisiefront was, en in het midden lag de weg van Wulvergem naar Wijtschate. Op 2 april gingen de eenheden van de Brigade naar hun kwartieren in de achterhoede, nabij Nieuwkerke. De South Staffordshire Bataljons gingen naar Bulford Camp en de North Staffords gebruikten Aldershot Camp. Later die avond marcheerden de 1/5 South Staffords en de 1/5 North Staffords de weg vanuit Nieuwkerke op om de lijn van de 28ste Divisie over te nemen.

De Staffordshire Brigade bestond uit volgende eenheden:
  • 1/5 Bataljon, The South Staffordshire Regiment
  • Commandant: Luitenant-kolonel R. Richmond Rayner
  • 1/6 Bataljon, The South Staffordshire Regiment
  • Commandant: Luitenant-kolonel T.F. Waterhouse T.D.
  • 1/5 Bataljon, The Prince of Wales's (North Staffordshire Regiment)
  • Commandant: Luitenant-kolonel John Hall Knight V.D.
  • 1/6 Bataljon, The Prince of Wales's (North Staffordshire Regiment)
  • Commandant: Luitenant-kolonel John, The Lord Gretton T.D. (tot 20/5/1915), Luitenant-kolonel R.F. Ratcliff M.P. (vanaf 20/5/1915).
  • Daarnaast viel ook de 1/2 North Midland Field Compagnie, Royal Engineers, met Majoor Christopher Hatton als commandant, onder het bevel van de Staffordshire Brigade.
Kort nadat de Staffordschire Brigade voor het eerst naar het front ging, werd Brigadegeneraal Bromilow, de Brigadecommandant, naar Engeland gerepatrieerd omdat hij ziek was. Hij werd vervangen door Brigadegeneraal Edward Feetham die daarvoor commandant was van het 2de Bataljon, het Royal Berkshire Regiment en dienst deed aan het Westelijke Front sinds 5 november 1914.

Soldaat Wilfred Sheard, een voormalige leerling van de Hanley School of Art en lid van de1/5 North Staffords, beschreef zijn indrukken van zijn eerste bezoek aan het front in een brief aan zijn ouders in Etruria:

"Het is opnieuw onze beurt om naar de loopgraven te gaan. Wij bleven achter de vuurlijn in een schuur terwijl delen van de compagnie eerst gingen. Wij moesten hen bevoorraden met voedsel en water. De mars in het donker was verschrikkelijk. We gingen van de ene schuur naar de andere, steeds dichter naar de vuurlijn. We werden de hele weg onder vuur genomen, onwetend of we geraakt zouden worden of niet aangezien de kogels hoog en laag tussen ons heen floten. Het is de slechtste ervaring die we al hebben meegemaakt. Toen we gezond en wel opnieuw in onze schuur aankwamen, hoorden we dat er sommige kameraden gewond waren. Van zodra je maar een vinger boven de borstwering steekt, vliegen er twee, drie kogels rond. Je ziet dat je niet veel kans hebt als je je hoofd uitsteekt. Het betekent onmiddellijk het Rode Kruis…"

Soldaat Sidney Richards afkomstig van West Bromwich en voor de oorlog tewerkgesteld als bediende, was lid van de Machinegeweer Sectie van de 1/5 South Staffords. Hij schreef zijn ervaringen neer in zijn dagboek:
  • 2 april. Inspectie van de geweren. Mars naar de loopgraaf in Mesen. Namen de loopgraven over van de 3de Monmouths.
  • 3 april. Op wacht. Een sluipschutter schoot iemand de hersenen uit in mijn loopgraaf. Het regent pijpenstelen.
  • 4 april. Het regent pijpenstelen. We kregen geen bevoorrading. Tekort aan water. Tot onze knieën in de modder.
  • 5 april. Gewoonweg afschuwelijk. Het regende de hele dag en nacht. Overal ontploffen er granaten. Ik heb maar één koek om op te eten - ik zou een fortuin geven voor een vieruurtje.
  • 6 april. Meer granaten. Zeer veel modder. Het weer is iets beter. Afgelost om 22 uur. Bereikte het kamp om 2 uur op woensdag.
  • Het weer was tijdens de eerste beurt uitzonderlijk slecht. Kapitein F.E. Wenger, verbindingsofficier van de 1/5 North Staffords vertelt:
  • "Het weer is verschrikkelijk, stormachtige wind met veel regen; de loopgraven zijn zeer modderig en staan vol water. Je moet de hele tijd je rubberlaarzen aanhouden. Je voeten zwellen ervan en maken ze zeer zacht."
Na een paar dagen werden de bataljons omgewisseld. In de loop van de avond van 5 april werden de 1/5 North Staffords afgelost door de 1/6 North Staffords. De 1/5 South Staffords moesten tot de volgende avond wachten op aflossing door de 1/6 South Staffords. De aflossing werd waar mogelijk tijdens de nacht uitgevoerd omdat troepenbewegingen tijdens de dag artillerievuur en sluipschutters aantrokken. Tijdens hun verblijf in Wulvergem wisselden de North en South Staffords elkaar voortdurend af. Elke beurt in de frontlijn duurde gewoonlijk vier dagen.

De loopgraven bestonden toen uit één enkele lijn van nog niet verbonden borstweringen en grachten. Toen de Staffordshire Brigade de sector overnam, was er nog geen tweede lijn en waren er geen verbindingsloopgraven. De troepen moesten zich over open terrein bewegen om de frontlijn te bereiken.

Toenmalige waarnemers merkten eveneens op dat de geur van rottende vegetatie in de frontlijn ondraaglijk was. Ze bevonden zich immers in niet geoogste velden. Door het rudimentaire karakter van de loopgraven was het leven van de Staffordshire Brigade tijdens hun eerste weken zeer ongezellig. De troepen moesten constant proberen de loopgraven te verbeteren en prikkeldraadversperringen aanleggen. Dit werk werd dikwijls 's nachts en onder geweervuur uitgevoerd. Luitenant-kolonel John Knight, commandant van de 1/5 North Staffords, schreef over de moeilijke omstandigheden in een brief naar huis:

"Als ze niet in de loopgraven zijn, gaan de mannen er in kleine groepjes naartoe om ze te herstellen. Ze zijn zeer nat en het weer is momenteel zeer slecht. Gisterennacht duurde het twee uur om twee mannen uit een afwateringskanaal te bevrijden."

De omgeving was bezaaid met boerderijen, waarvan er vele een speciale naam kregen van de troepen. De boerderijen dichtst bij de vuurlijn werden versterkt door de bouw van redoubts bekend als Strong Points of S.P.'s. Deze versterkingen voorzagen accommodatie voor een peloton en een machinegeweerpost.

Er waren twee Strong Points in de sector van de Staffordshire Brigade. SP 4, nabij North Midland Farm viel onder de verantwoordelijkheid van de South Stafford Bataljons en SP 5, dat later bekend werd als Fort Pinkie, werd bezet door de North Staffords. Samen met Monmouth Farm en Burnt Farm vormden deze posities een deel van de tweedelijns verdedigingen in de sector van de Staffordshire Brigade.

Tweede Luitenant C. Ashford van de 1/6 South Staffords beschrijft SP 4 als:

"… een soort cirkelvormige constructie met zandzakjes, omgeven door een voorschoot prikkeldraad. Aangezien hij zich in de reservehelling bevond, viel hij niet onder de directe observatie van de vijand. Binnenin waren er zogenaamde "dug-outs". Eigenlijk waren het niet meer dan splintervrije schuilplaatsen opgebouwd met zandzakjes en in het geheel niet ingegraven. Er was één echte dug-out en daar stond ons machinegeweer. Deze stond zo geplaatst dat er kruisvuur mogelijk was met het geweer in SP 5, ongeveer 900 m verderop links…"

Luitenant P.J. Slater, bekend bij zijn bataljon als "Pip Jock", was de Verbindingsofficier van de 1/6 South Staffords. Hij beschreef zijn uitzicht vanuit North Midland Farm in een brief van 11 april:

"Ten oosten ligt er een lichte helling. De hoofdweg loopt langs de boerderij de helling op. Links op de top staat er een vervallen café dat door de artillerie gebruikt wordt. Je bereikt de bovenste verdieping via een oude trap en dan lig je plat op de vloer. De balk boven je hoofd is doorspekt met kogels. Van hieruit kan je heel onze sector overschouwen…"

Andere hoevegebouwen in de omgeving hadden diverse functies. Souvenir Farm, gelegen langs de weg naar Mesen, werd als opslagplaats van goederen gebruikt. De South Staffordshire Bataljons installeerden hun hoofdkwartier in Wulvergem Cabaret. Ze gebruikten de keuken als telefooncentrale en stuurden van daaruit rapporten en bevelen van en naar het Hoofdkwartier van de Brigade. De North Staffordshire eenheden installeerden hun hoofdkwartier in RE. Farm.

De bewijzen van de hevige gevechten die hadden plaatsgehad rondom Wulvergem tijdens de herfst van 1914 lieten een diepe indruk na bij de mannen van de Staffordshire Brigade. Soldaat W. Molloy, lid van de "B" Compagnie, 1/5 South Staffords schreef:

"De aanblik van de vernielde gehuchten en dorpen in België doet pijn aan het hart… Terwijl ik een paar dagen geleden naar de vuurlijn ging, kwam ik voorbij twee uitzonderlijk mooie kerken die vernield waren door granaatvuur. Het dorp ernaast bestond uit vernielde huizen en een klooster. De zusters blijven in hun dakloze huizen en zijn de enige bewoners in de ruime omgeving, samen met de parochiepriester. De hele plaats is verlaten."

Luitenant P.J. Slater vond nog meer bewijzen toen hij de telefoonverbindingen aanlegde in zijn hoofdkwartier in Wulvergem Cabaret:

"… Alle lijnen waren in een complete chaos en we hadden het zeer druk met het verbinden van de oude lijnen. We vonden een kelder in een boerderij waar veel lijnen naartoe leidden. De lijnen droegen etiketten van reeds lang vertrokken eenheden. Het voelt alsof je de voorbije eeuwen binnenstapt als je rondloopt over de oude loopgraven langs vernielde boerderijen achter de frontlijn. Dit waren Hoofdkwartieren, kwartieren en verbandplaatsen tijdens de herfst en winter van verleden jaar…"

Alhoewel Wulvergem als een rustige sector beschouwd werd, stonden de Staffordshire eenheden regelmatig blootgesteld aan sluipgeschut en bombardementen waardoor er regelmatig verliezen genoteerd werden. De hulpposten van het regiment (R.A.P. = Regimental Aid Posts) werden opgesteld in hoevegebouwen dichtbij de frontlijn: R.E Farm voor de North Staffords en St Quentin Cabaret, een voormalig café, voor de South Staffords. R.E Farm was reeds als verbandplaats gebruikt tijdens eerdere gevechten. Een gewonde soldaat werd eerst verzorgd door de Officier van Gezondheid, daarna keerde hij terug naar zijn post of, in erge gevallen, brachten de brancardiers hem naar Wulvergem om vandaar naar Belle vervoerd te worden met de door paarden getrokken ziekenwagen of met de motorziekenwagen.



Vanuit Belle werd de gewonde naar een vooruitgeschoven post gebracht. Daar werd hij verder verzorgd en daarna naar een hospitaal in Frankrijk vervoerd ofwel terug naar Groot-Brittannië gebracht met de boot.

Eenmaal ter plaatse in het hospitaal konden de gewonde soldaten een brief schrijven naar hun ongeruste familie. Soldaat J.W. Critchlow, een voormalige mijnwerker uit Wolstanton en lid van de 1/5 North Staffords, schreef zo'n brief in april:

"Het spijt me u te moeten meedelen dat ik jammer genoeg in de schouder geraakt werd, maar gelukkig ging de kogel er recht doorheen. Dit is beter voor mij want als de kogel in de schouder was blijven zitten, hadden ze hem er moeten uithalen. Donderdagnacht gingen we naar de loopgraven en maakten een rustige nacht mee. Om 7.30 uur in de morgen van Goede Vrijdag werd ik gewond. Ik was de eerste van de 5th North Staffords die geraakt werd. Het spijt me te moeten zeggen dat er nog vier gewonden vielen en één dode later tijdens de dag. Ik word zeer goed verzorgd in het hospitaal."

Er vielen ook doden. Sidney Richards beschrijft in zijn dagboek:

11 april 2 uur op wacht. Mijn vriend naast mij werd neergeschoten, een schot in zijn hoofd (Billy Durrant)

De mannen die stierven in de vuurlijn of aan hun verwondingen bezweken in de R.A.P. werden dichtbij begraven. De 1ste Dorsets waren reeds in november begonnen met het aanleggen van een begraafplaats bij R.E Farm. Het kerkhof in Wulvergem werd ook gebruikt. Dit werd verder gezet door de Staffords. De begraafplaats bij St. Quentin Cabaret, gebruikt als R.A.P. voor de South Staffordshire Bataljons, werd in gebruik genomen kort nadat de Brigade in deze streek aankwam.



Een van de eerste doden was Soldaat Eerste Klas Albert Morris van de 1/2 North Midland Field Compagnie. Morris, een mijnwerker uit Heath Hayes nabij Cannock, was lid van deze eenheid sinds 1909. In 1911 won hij een beker tijdens een wedstrijd van scherpschutters. Hij stierf op 27 april 1915. Luitenant Patrick Welchman, zijn commandant, schreef naar zijn vader over zijn dood:

"Beste Meneer Morris,

Het spijt me zeer u te moeten meedelen dat uw zoon omstreeks het middaguur vandaag gedood werd. Hij werd in de rug geraakt toen hij het bevel had over een groep. We zullen hem heel erg missen. Hij was altijd zo voorzichtig en bereid alles te doen voor iedereen. Ik kon altijd op hem rekenen bij de uitvoering van een moeilijke taak.




Hij ging altijd door met zijn werk, zelfs onder onophoudelijk geschut. Hij was één van mijn moedigste en meest veelbelovende onderofficieren. Ik voel zeer diep met u mee bij dit grote verlies, maar het is één van die smarten waarbij niemand je kan helpen. De enige troost voor u, en het zou een grote moeten zijn, is dat hij stierf voor zijn vaderland in een periode waarin het land hem het meest nodig had. Ik was bij hem toen hij geraakt werd en ik geloof dat hij niet veel geleden heeft. Hij viel bewusteloos vooraleer ik zijn wonden voorlopig had verbonden, maar hij kwam opnieuw bij bewustzijn net voor hij stierf, zo'n twintig minuten later.



Hij werd naar de eerste hulppost gebracht, waar hij de beste medische zorgen kreeg, maar er was niets aan te doen. We zullen al zijn bezittingen zo vlug mogelijk opsturen. Ik hoop dat u me laat weten als ik iets kan doen. Hij wordt vanavond begraven in de kleine begraafplaats nabij de hulppost, naast veel andere van zijn kameraden die hier gesneuveld zijn. Sergeant Stringer, ikzelf en vele mannen van de sectie zullen aanwezig zijn. Gelieve mijn innige deelneming te aanvaarden.

Hoogachtend,
Patrick Welchman."


Niet alle wonden werden echter door de vijand veroorzaakt. Het oorlogsdagboek van de 1/16 North Staffords vermeldt dat tijdens hun taak in de lijn van 16 tot 20 mei, het Bataljon twee doden en drie gewonden telde. Allen vertoonden zelf toegebrachte verwondingen.

De vrees geraakt te worden door sluipschutters was een voortdurend kenmerk van de loopgravenoorlog. De eenheden van de Brigade waren althans in het begin van de oorlog zeer slecht uitgerust om sluipschutters te bestrijden aangezien ze niet beschikten over speciale geweren en verrekijkers. Verschillende mannen hadden geluk zoals Sergeant C.F. Rose, een soldaat uit Stone en lid van de 1/5 North Staffords:

"Het scheelde niet veel of ik was blind aan beide ogen. Ik keek door mijn periscoop naar de Duitse loopgraven toen een Duitse sluipschutter het bovenste glas raakte. Het verbrijzelde glas vulde mijn ogen. Ik dacht dat ik geraakt was want het ging zeer vlug. Ik voel me nu heel wat beter."

Kapitein William Millner van de 1/5 South Staffords ontsnapte op 5 mei eveneens aan de dood. Hij was één van de beste sluipschutters van het bataljon. Hij werd geraakt door een vijandelijke sluipschutter toen hij de Duitse bewegingen vanuit een schuur op een van de boerderijen nabij de frontlijn volgde. De kogel raakte het insigne van zijn helm en scheerde langs zijn schedel. Zijn wonde was gelukkig niet ernstig en na een korte herstelperiode keerde hij naar zijn bataljon terug.

De Duitse sluipschutters waren ook een prooi voor de Staffords. Daartoe werden patrouilles het Niemandsland ingestuurd om hen op te sporen. Sergeant Sydney Norton, lid van de "C" Compagnie, 1/6 North Staffords, meldt de resultaten van zo'n patrouille in een brief aan zijn vrouw in Tamworth:

"… een andere sergeant en ik vonden onlangs een sluipschutter. We volgden gedurende twee uur zijn capriolen en ik richtte mijn geweer op hem, kogelde hem omver bij het derde schot en ging terug naar onze loopgraaf. Het is net alsof je op wild jaagt. Ze zijn zeer slim. We zagen een dode koe voor onze loopgraaf. We vuurden een salvo erop af en de volgende dag vonden de sergeanten een dode sluipschutter erin. Zo zie je maar hoe vindingrijk ze zijn."

De heuvelkam rondom Mesen domineerde de hele omgeving en de Britse frontlijn. De Duitsers konden op die manier hun artillerie zeer doeltreffend gebruiken. De resultaten van deze bombardementen konden verschrikkelijk zijn. Op 6 mei werd Trench 8, schrijlings gelegen op de weg van Wulvergem naar Mesen, aan een hevig bombardement onderworpen. Er werden 9 mannen van de 1/5 South Staffords gewond.
Sergeant J. Pitt, lid van de "A" Compagnie, herinnert zich levendig hoe hij begraven werd onder het puin toen de borstwering van zijn loopgraaf opgeblazen werd:

"De Duitsers joegen ons uit onze loopgraven en ik werd bedolven. Ze kregen me na veel moeite eruit en ik ben gelukkig niet gewond, ik heb alleen maar enkele schrammen. Ik zal deze ervaring nooit vergeten want het was akelig levend begraven te worden. Ze kregen me er net op tijd uit, want ik voelde dat ik ging sterven en het was akelig om te stikken."

Ondanks zijn verwondingen kon Sergeant Pitt het garnizoen reorganiseren en werd geroemd voor zijn moed.

Niet alle verliezen waren het resultaat van Duitse granaten. Op 29 april werd Trench 10B, op dat moment bezet door de "A" Compagnie van de 1/5 South Staffords, geraakt door een "korte" bom afgevuurd door een batterij vanuit Kemmel. Soldaat Bill Martin (William Martin, gesneuveld op 29 april 1915, 19 jaar oud, begraven op Saint-Quentin Military Cemetery) lid van de Machine Gun Section en een vriend van Soldaat Sid Richards, werd gedood toen zijn schuilplaats boven op hem instortte.





Drie andere mannen in de loopgraaf, o.a. Kapitein Bernard McCraith van de 1/2 North Midland Field Compagnie, Royal Engineers, werden gewond door een shrapnel.

Sergeant Sydney Norton ontsnapte eveneens op het nippertje aan de Duitse artillerie:

"Ze bliezen mijn schuilplaats aan stukken. Ik was juist buiten toen de granaat zijn werk deed en ik liep terug om te zien of er iemand gewond was. Een sergeant stond alweer recht nadat hij bedolven was onder een paar zandzakjes. Toen trad onze artillerie in actie en blies ongeveer 75 meter van de Duitse loopgraven aan stukken. Mijn mannen kropen in een andere loopgraaf en gaven hen hun bekomst (IJzer Rantsoen). Ik keerde de volgende dag terug naar mijn schuilplaats. Al mijn bezittingen waren verdwenen. Ik kon nog een gebakje, een beetje cacao en een blikje uit je pakket redden, en Goddank mezelf. Ze schoten ongeveer 12 granaten over en dat was al de schade die ze aanrichtten…"

Kort voor de Staffordshire Brigade in Wulvergem aankwam waren ondermijningsoperaties opgestart. De recent gevormde 172 Tunnelling Compagnie van de Royal Engineers was actief nabij Kruisstraat Cabaret nabij het front van de North Staffords en ook in de sector van de South Staffords nabij Boyles Farm (gelegen langs de weg van Wulvergem naar Mesen). Er waren echter meer troepen nodig om de gravers bij te staan en de Staffordshire Territorials vormden een Brigade Mining Section. Het was niet moeilijk om kandidaten te vinden aangezien veel mannen van de Brigade mijnwerkers waren in vredestijd.

De Brigade Mining Section was enkel betrokken bij de defensieve ondermijningsoperaties, vooral het plaatsen van tegenmijnen en explosieven, bekend als camoflets onder de Duitse tunnels zodat deze kon instorten. Op 27 april werd een groep van de Mining Section in de tunnel nabij Kruisstraat Cabaret overvallen door dampen van koolmonoxide en er moest een reddingsoperatie opgezet worden.

De dagboekschrijver van de 172ste Tunnelling Compagnie noteerde:

"Overvielen de vijand vanuit galerij G1. Lading bedroeg 45 kg. 15.25 uur. Blijkbaar succesvol want we hoorden de vijand had werken toen onze mannen terugkeerden. Luitenant Daniels en Sergeant Harper gingen de galerij om 19 uur in en werden door gas overvallen. Een reddingsploeg van gravers en 1 officier gingen naar beneden en konden Luitenant Daniels en Sergeant Harper redden. Ze waren allemaal min of meer bevangen door het gas, Sergeant Harper stierf. De galerij werd dan geventileerd. Negen leden van de reddingsploeg werden voorgedragen voor een DCM (later kregen ze die ook). We vernielden negen meter van de vijandelijke borstwering."

Een van de leden van de reddingsploeg was Soldaat George Bennett van de 1/5 North Staffords:

"Ik was aan het graven toen ik ontdekte dat er gas in de sleuf was. Ik informeerde de bevelvoerende officier. Drie officieren en een sergeant daalden af om na te gaan of het veilig genoeg was verder te werken maar ze werden bevangen door het gas. Twee anderen en ikzelf plaatsten een natte zandzak over ons hoofd en gingen hen eruit halen. We kregen twee officieren eruit, maar toen moesten we een paar minuten stoppen om adem te halen. Na een paar mislukte pogingen slaagden we erin de andere officier er levend uit te halen. Dan werd ik eveneens bevangen door gas en herinner ik mij niets meer. Een half uur later vernam ik tot mijn spijt dat de anderen tot bij de sergeant, die zich het verst in de gang bevond, geraakten maar dat hij overleden was."

Soldaat W. Edwards, een soldaat uit Audley en lid van de 1/5 North Staffords, nam eveneens deel aan de reddingspoging:

"Ik hoorde roepen om vrijwilligers om een aantal officieren en een onderofficier te helpen. Ik was de eerste om te gaan en ik slaagde erin een van de officieren ongeveer 7 meter weg te sleuren maar dan raakte hij vast en ik kon hem niet loskrijgen. Gedurende een paar minuten probeerde ik alles wat ik kon en was bijna bevangen door gas toen een andere man mij kwam helpen. Ik voelde dat ik niet verder kon zonder nat doek en ging een natte zandzak halen. Ik keerde terug met de zak over mijn mond naar de andere officier en kon hem eruit halen. Daarna viel ik samen met een andere kerel die mij geholpen had bewusteloos. Een aantal andere kerels deden alles wat ze konden maar ze waren te laat om de sergeant te redden. De man die me hielp kreeg een DCM, maar ik werd over het hoofd gezien. Tot daar aan toe, ik weet dat ik alles gedaan heb wat ik kon."

Sergeant Thomas Harper was voor de oorlog lid van de Tamworth Compagnie van de 6de North Staffords en had dienst gedaan in Zuid-Afrika in 1900 en 1901 als lid van de 1ste Volunteer Compagnie van de North Staffords. Hij was afkomstig van Glascote en was mijnwerker bij de Pooley Hall Colliery. Hij werd begraven op het kerkhof nabij de ruïnes van Kemmel Chateau, gelegen net achter de frontlijn.



De "Tamworth Herald" van 8 mei 1915 publiceerde een rouwbeklag van zijn vrienden:

"Het spijt ons te moeten melden dat Sergeant T. Harper, No. 292, op donderdag 27 april sneuvelde in actieve dienst. We verliezen een goede vriend. We waren erg aan hem gehecht omdat hij een echte man was. We gaven hem een passende begrafenis. Aangezien we dichtbij ingekwartierd zijn, zal zijn graf goed onderhouden worden. Onze diepste sympathie gaat uit naar zijn vrouw en zijn kinderen. Hoogachtend, Sappers R. Hill, A.T. Weston, T. West, A. Storer, W. Cockerham, J. Detherigde."

Sergeant Sydney Norton verwoordde eveneens zijn sympathie voor de weduwe in een brief van 5 mei aan zijn vrouw:

"Het spijt ons voor Sergeant Harper - hij werd niet neergeschoten - het was hard toen we hem vonden: gestikt in zijn valse tanden en op zijn rug liggend. Als je zijn vrouw ziet, zeg haar dan dat we allemaal met haar meevoelen."

De Distinguished Conduct Medal (DCM) werd toegekend aan 9 leden van de reddingsploeg. Iedereen kreeg dezelfde eervolle vermelding voor hun medaille:

"Voor opvallende moed en toewijding op 28 april 1915, nabij Kemmel, toen hij zijn beurt samen met een paar anderen opnam om een galerij in te gaan en kameraden die bevangen waren door gas te redden. De reddingsploeg bleef doorgaan totdat iedereen gered was."

Zes van de gedecoreerden waren lid van de Staffordshire Brigade Mining Section:
  • 3889 Soldaat George Bennett, 1/5 North Staffords
  • 1301 Soldaat Roland Hill, 1/6 North Staffords
  • 2885 Soldaat L. Landon, 1/6 North Staffords
  • 2682 Soldaat E. Langford, 1/6 South Staffords
  • 1826 Soldaat Arthur Storer, 1/6 North Staffords
  • 2883 Soldaat Albert Thomas Weston, 1/6 North Staffords
Het toekennen van de medailles, de eerste decoraties voor mannen van de Staffordshire Brigade, was een bron van trots voor de Territorials. Sergeant Norton meldde dit aan zijn vrouw:

"We hielden een concert en de Generaal presenteerde de DCM's aan de drie kerels uit Tamworth - Rowland Hill & Co. Het zijn zeer mooie medailles en iets om trots op te zijn. We dronken een glas op hun gezondheid. Ik denk dat je alles zal kunnen nalezen in de Herald."

De "Tamworth Herald" publiceerde inderdaad het nieuws over de decoraties. Ze publiceerden eveneens de brief, gericht aan de burgemeester, van Kapitein John Jenkinson, commandant van de "C" Compagnie van de 1/6 North Staffords:

"U bent ondertussen op de hoogte dat drie mannen uit Tamworth van de "C" Compagnie de Distinguished Service Medal (sic) gekregen hebben. De namen van de mannen zijn: 1301 Soldaat R. Hill, 1826 Soldaat A. Storer, 2283 Soldaat A.T. Weston. Deze mannen werden om de volgende reden vereremerkt. Bij aankomst waren ze ingekwartierd bij het 1/6 North Staffordshire Regiment. Korte tijd later werden ze samen met anderen gedetacheerd bij het Royal Engineers Mining Corps. Ze werden ingezet bij ondermijningsoperaties langs verschillende delen van de vuurlijn. Korte tijd geleden werd één van onze mijnen tot ontploffing gebracht. Toen de gravers na de ontploffing de gang ingingen, werden velen van hen bevangen door de dampen van het gas in de gang. Bij deze gelegenheid verloor Sergeant T. Harper van Tamworth het leven. De drie hierboven aangehaalde mannen waren uitzonderlijk moedig door zich in de gang te begeven en hun kameraden te redden waarbij ze hun eigen leven riskeerden."

Een nieuw wapen had zijn intrede gedaan op het slagveld. Op 22 april lanceerden de Duitsers hun eerste gasaanval ten noorden van de North Midland Divisie in de Ypres Salient en begonnen zo de Tweede Slag om Ieper. De wind stuwde het chloorgas verschillende kilometers zuidwaarts. Het veroorzaakte irritatie in de ogen en keelpijn bij sommige soldaten in Nieuwkerke. Terwijl de strijd in het noorden verderging, werden eenvoudige antigasdoeken uitgedeeld aan de eenheden van de Brigade. Het waren ruwe katoenen doeken gewikkeld in gaas en gedrenkt in chemische producten.

Tijdens de avond van 8 mei was er gasalarm in de sector van de North Midland Divisie. Later ontdekte men dat het alarm veroorzaakt was door de schildwacht die dacht dat de geur van een rottende koe chloorgas was. De mannen die die avond in de lijn waren, waren echter bang te vergassen, zoals Soldaat Eerste Klas L. Brown, uit Cannock en lid van de "D" Compagnie, 1/6 South Staffords zich herinnert:

"Om 23.30 uur gisterennacht ging ik juist de schildwachten die ons moesten aflossen wakker maken toen ik geschreeuw vanuit de lijn hoorde. Eerst dacht dat ik dat het gebruikelijke geroep om brancardiers was, maar toen ik hoorde wat het echt was, ging er een rilling door me heen die onmogelijk te beschrijven is. "GAS! GAS! GAS!" klonk het in mijn oren. Ik sprong onmiddellijk in de schuilplaatsen en maakte de aflossing wakker want dit dodelijke gas hangt laag bij de grond. Zonder een woord te zeggen maakten we onze gasmaskers nat en plaatsten ze met bevende handen op hun juiste plaats. Dan stonden we met onze hoofden boven de borstwering en schoten zo vlug we konden naar de Duitse loopgraven. Niemand van ons zal ooit nog zo vlug kunnen schieten. Het leek alsof onze handen gecontroleerd werden door een bovennatuurlijke kracht. De bedoeling van dit snelle vuur is om het gas te verspreiden. Enkele seconden later schoot onze artillerie ook in actie. De vuurpijlen in de lucht en het "rat-tat-tat" van de machinegeweren boezemde ontzag in. Uiteindelijk kwam het bevel tot een "staakt-het-vuren" en het eerste wat we deden was er eentje opsteken. Er was veel speculatie over wat er aan de hand was. Er was Goddank niemand die door gas bevangen was. Sommigen zeiden dat ze het gesmaakt hadden, de rest zei van niet. Gas of geen gas we schoten voor ons leven…"

Soldaat F.E. Arnott, van hetzelfde bataljon beschreef eveneens zijn ervaringen:

"Deze beurt in de loopgraven was de boeiendste tot nu toe. Verleden donderdagnacht gaven de duivels ons de smaak van hun gas, maar het verheugt me te zeggen dat het een mislukking was. We sliepen toen de schreeuw "Gas" weerklonk. Ik sprong op en ging naar buiten terwijl Vin zijn hoofd uit onze schuilplaats stak. Ik was uiteraard maar half wakker. Het was een boeiende tijd die een half uur duurde. Toen gingen we opnieuw naar binnen en gingen naar bed alsof er niets gebeurd was…"

Ondanks het geschut en het gevaar van de sluipschutters was het leven in de lijn dikwijls vervelend. De dagelijkse routine begon en eindigde met "De Groet" en het plaatsen van de bajonet op het geweer mochten de Duitsers bij dageraad of bij zonsondergang aanvallen. Tijdens de rest van de dag werden er loopgraven gegraven en hersteld, werd er gegeten en slaap ingehaald. Een andere activiteit die heel wat tijd in beslag nam, was het bestrijden van luizen. Welke methode er ook gebruikt werd - een brandende lucifer langs de kleren strijken, gebruik van poeders en zalfjes, zichzelf krabben tot je rood zag - de luizen waren een echte pest voor de soldaten. Sergeant Norton legt uit:

"We vinden versterkingen hier, we noemen hen Jaspers. De mannen zijn elke dag ongeveer een uur bezig. Het krioelt ervan in deze schuren. Je maakt alles proper en de dag erop sta je weer even ver."

Er was ook aangenamer contact met de natuur. Soldaat Sidney Richards noteerde in zijn dagboek:

13 april. Mooie zonsopgang. Twee leeuweriken zingen me toe. Ik moest naar de lijn om een nieuwe schutterspost te bouwen.

Op 12 mei kreeg de Staffordshire Brigade een nieuwe naam: 137ste (Staffordshire) Infantry Brigade. De North Midland Divisie werd omgedoopt tot 46ste (North Midland) Divisie. Later tijdens diezelfde maand werden de Staffords bevorderd tot trainers in de loopgravenoorlog. Eenheden van de 14de (Light) Divisie, een formatie gevormd als onderdeel van Kitchener's "Nieuw Leger" kwamen aan te Nieuwkerke voor een instructieperiode.

Tijdens de volgende twee weken gingen compagnieën van de 14de Divisie naar de lijn samen met de Territorials die hun kennis overbrachten op de mannen van Kitchener's Leger op dezelfde manier als de mannen van de 6de Divisie gedaan hadden in de loop van maart in Armentières.
Nadat ze een beurt in de lijn uitgevoerd hadden, gingen de bataljons terug naar Nieuwkerke voor een rustperiode. De term "rust" is echter misleidend. Kapitein Wenger merkt laconiek op:

"We zijn vier dagen in de lijn, dan vier dagen rust in een barakkenkamp, maar zelfs dan moeten we allerlei taken uitvoeren en ons voorbereiden op de volgende beurt. Eigenlijk is het dus geen rustperiode."

De kwartieren van de Brigade, Aldershot en Bulford Kamp, bestonden uit nieuwgebouwde barakken met vensters aan één zijde. De vensters in het zicht van de Duitse linies waren gebarricadeerd. Er lag stro op de vloer en de verlichting bestond uit één enkele olielamp aan de zoldering. Er bevonden zich eveneens R.E. Stores waarin zich materiaal bevond voor de troepen die zowel in de frontlijn als erachter moesten werken.
Deze troepen werden dikwijls geleverd door de infanterie. Ze moesten verbeteringen en herstellingen uitvoeren in de frontlijn en in de achterhoede. Deze taken werden uitgevoerd onder toezicht van gravers van de 1/2de North Midland Field Compagnie. Deze taken, meestal uitgevoerd tijdens de "rustperiodes", werden door de Infanteristen met tegenzin uitgevoerd. Daarenboven werden de infanteristen minder goed betaald dan de mannen van de Royal Engineers. Volgend rijmpje illustreert dit:

God made the bees,
The bees make the honey,
The Staffords do the work,
And the RE's get the money.


Sergeant Sydney Norton beschrijft zijn ervaringen in een brief aan zijn vrouw:

"… Ik ging niet naar de loopgraven. Ik moest de slechtst denkbare taak uitvoeren. We moesten achter het front dode koeien, paarden en varkens begraven. Ze waren al maanden dood, gerot, maar het ergste was dat we van 10 tot 2 uur in de morgen moesten werken. Het was donker en het regende de hele tijd. We kropen op handen en voeten rond tot we ze vonden. De kogels vlogen boven ons hoofd. De stank was ondraaglijk. Toen vonden we drie lijken, twee Engelsen en een Fransman. Het deerde mij niet zoveel, maar de mannen onder mijn bevel waren het grootste probleem. Ik moest hen zeggen dat ze moesten gaan anders zouden ze 's morgens geëxecuteerd worden. Ik laadde mijn geweer, dat was genoeg. Natuurlijk maakte ik maar een grapje. Als je een job moet doen, moet je het doen zonder erbij na te denken. We geraakten veilig terug maar ik voelde me een beetje ziek met de stank op mijn maag. We namen een aantal pillen en een heet bad en ik begin me beter te voelen…"

Als de soldaten niet aan het werk waren, betekende rust meestal een dagelijkse inspectieronde, marsen en andere taken. De troepen hadden echter ook tijd om zich te ontspannen. Het Leger moedigde de mannen aan om aan sport te doen als bron van trots en om het moreel hoog te houden. Zo werden er voetbalmatchen georganiseerd tussen eenheden die niet aan het front waren.

Een dergelijke match tussen 1/2 North Midland Field Compagnie en de Staffordshire Brigade Fanfare was het onderwerp van een brief die gepubliceerd werd in de "Cannock Advertiser" van 8 mei:

"SPORT ACHTER DE LOOPGRAVEN - Plaatselijke voetballers in België. Wij hebben de volgende brief, geschreven uit naam van "The Cannock and Wyrley Boys" ontvangen:

Meneer, onze jongens zouden het op prijs stellen als je een plaatsje kon vinden in je waardevolle krant om dit verslag van de voetbalwedstrijd tussen de 1/2 North Midland Field Compagnie R.E. en de Brigade Fanfare, gespeeld achter de loopgraven ergens in België, te publiceren. De match startte in het voordeel van de RE's die goed voetbal brachten. Sergeant Stringer gaf een hoekschop weg in een poging de bal te ontzetten. De hoekschop werd door hemzelf mooi uitverdedigd. T. Whitehouse, die samen met Sergeant Stringer de verdediging vormde, redde een zeker doelpunt toen hij onder druk stond. S. Webster (uit Stoke) speelde een schitterende wedstrijd met diverse hoogstandjes. G. Fairbrother (uit Stoke) opende de score voor de RE's, waarna Korporaal Brockhurst een goede kans voor de RE's miste. Dan kwam de Fanfare in actie en T. Sault, de doelman van de RE's, redde een bijna zeker doelpunt. Fairbrother forceerde een hoekschop voor de RE's maar Ridgway schoot hoog over. Stand bij de rust: RE's 1 - Fanfare 0.

Na de rust trok de fanfare in de aanval maar de verdediging van de RE's hield stand. Sergeant Stringer en T. Whitehouse konden de aanvallers van de Fanfare gemakkelijk de baas. Graver Ridgway (uit Cannock) speelde een goede wedstrijd als spelverdeler. Muzikant Kendall speelde ook goed en hield de verdediging van de R.E. bezig en vuurde een aantal mooie schoten op doel af. Webster forceerde een corner voor de RE's en miste later een doelpunt. Korporaal Brockhurst probeerde een schot maar het ging ver naast. Daarna was er veel middenveldspel. Rigdway bleef een hoofdrol opeisen en stuurde de RE's vooruit en liet Webster scoren. De Fanfare bleef hard werken en miste een kans na een hoekschop. De Fanfare bleef op zoek gaan naar een doelpunt, maar de verdediging van de RE's hield stand. Webster scoorde opnieuw en de RE's wonnen met 3-0.

De ploeg van de RE's bestond uit: Doelman: T. Sault; verdediging: Sergeant Stringer en T. Whitehouse; middenveld: Freakly, Ridgway en Lydall; aanval: Somerton, Fairbrother, Webster, Korporaal Brockhurst en Hinton."


Er werden ook concerten georganiseerd. Soldaat Wilfred Sheard schrijft:

"De … fanfare kwam naar onze kwartieren en speelde een gevarieerd programma. Ik mocht een hymne en een paar levendige walsen spelen op het kornet. Hier en daar speelde ik vals maar ik heb me toch geamuseerd…"

Soldaat Sheard kon zijn artistieke talenten botvieren terwijl hij in Nieuwkerke was. Hij stuurde verschillende van zijn schilderijen naar zijn huis in Etruria. Ze verschenen er in de lokale krant "The Staffordshire Weekly Sentinel". Er werden ook kerkdiensten gehouden. Luitenant-kolonel Knight schrijft:

"We hebben een zeer populaire aalmoezenier (Revd. Pratt uit Wolverhampton, denk ik). Een grote groep mannen kwam naar de Heilige Mis die in mijn hoofdkwartier gehouden werd."

Dichtbij de rustkampen werden eenvoudige wasplaatsen opgesteld. In Kemmel werden de vaten van een plaatselijke brouwerij als badkuipen gebruikt. Anderen waren uit dekzeil gemaakt en werden opgesteld in de schuren van de nabijgelegen hoeves. De kleren werden gekookt in een poging om de eieren van de luizen te vernietigen. Op die manier konden de mannen een korte periode van respijt meemaken.
Tijdens de rustperiode konden de mannen eveneens naar huis schrijven. Vele brieven werden in de regionale pers gepubliceerd om de nood aan nieuws over de plaatselijke Territorials te bevredigen. Alle brieven verstuurd vanuit Frankrijk en België vielen onder de censuur waardoor plaatsnamen en troepenbewegingen uit de brieven verwijderd werden. Soldaat Sheard maakte dit duidelijk in een brief aan zijn ouders: "We mogen absoluut geen militaire plaatsen vermelden…"

De soldaten schreven niet alleen over hun ervaringen aan het front, maar verzochten ook om gerief te sturen om hun ongemakken te verlichten. Luitenant-kolonel Knight deed zo'n oproep aan de Burgemeester van Newcastle-under-Lyme. De brief werd later gepubliceerd in de "Staffordshire Weekly Sentinel".

"U vraagt vriendelijk of u iets kan sturen naar de mannen. Ik smeek niet graag, maar de … werden net stopgezet. Het is altijd leuk om de mannen, als ze in de natte loopgraven staan, extra voedsel zoals koffie in blik, cacao, soep in blik, appels, enz. te kunnen geven. Ik koop dit nu in kleine hoeveelheden aan met geld dat we gespaard hebben, maar het geld is bijna op. Het ware beter dit op te sturen van thuis uit aangezien het gratis kan opgestuurd worden vanuit Southampton. Alles is hier zeer duur (7 penny voor 450 gram suiker, 3 penny per ei); maar u moet niet te veel geld uitgeven. Ik ben er zeker van dat een kort bericht in de "Sentinel" alles zal opleveren wat we nodig hebben."

Sergeant Sydney Norton richtte een gelijkaardig verzoek aan zijn vrouw in Tamworth:

"Als je opnieuw iets opstuurt, stuur dan een handdoek en schuurlinnen. Je hoeft geen sigaretten meer te sturen want we hebben er hier honderden en we hebben veel tijd om te roken. We beschikken ook over veel Rum maar we kunnen hier geen bier krijgen. Het is al 8 dagen geleden dat we er gedronken hebben. Ik ben bijna vergeten hoe het smaakt. De mensen in Tamworth moeten het ook niet breed hebben. Sinds we in dit land zijn, hebben we nog niets ontvangen, zelfs de Herald niet. Ik weet niet wat we zouden gedaan hebben zonder de mensen uit Lichfield. Zij zenden bijna elke week iets op. Zij sturen boeken, kranten, voetballen, mondharmonica's, enz. Onlangs kreeg ik een doos sigaretten, liefste. De poststempel was van Birmingham. Er was geen brief bij. Ik weet dus niet van wie het afkomstig is. Misschien kwam het van één van mijn vroegere liefjes (maak je niet dik). Ze rookten alleszins. Ik zal er je eentje toesturen."

Anderen, zoals Soldaat Stephen Lounds, een soldaat uit Tipton van de "B" Compagnie van de 1/6 South Staffords, wilden hun kennissen en vrienden geruststellen:

6 mei Pte S.W. Lounds
No 2679 B Comp
1/6 S Staffs
British Expeditionary Force

Beste Lily

Een paar lijnen om je te bedanken voor je brief en sigaretten. Lily, ik heb gehoord van Albert dat je moeder doodongerust is over ons. Zeg haar dat we het goed stellen en probeer haar op te monteren. We zijn hier naartoe gekomen met ons volle verstand om te vechten voor het vaderland. Zeg haar dat ze twee goede zonen heeft die vechten voor het vaderland en dat ze in goede gezondheid en goedgemutst zijn. Ik denk dat ik alles gezegd heb.


Je liefhebbende vriend
Stephen
Vergeet niet terug te schrijven om me te zeggen dat ze in goede gezondheid is en zich geen zorgen meer maakt. Goede nacht en God zegene u.
Stephen x.


In juni trok de 46ste Divisie noordwaarts naar de Ypres Salient. De 137ste Brigade werd afgelost door de 149ste (Northumberland Fusiliers) Brigade van de 50ste (Northumbrian) Divisie op 25 juni en begon aan haar mars naar nieuwe kwartieren in het gehucht Ouderdom. De tien weken durende bezetting van de sector door de Staffordshire Brigade was ten einde alhoewel er heel wat van hun mannen achterbleven als stille schildwachten op nabijgelegen begraafplaatsen.


Met dank aan VVV Heuvelland die zich baseerde op de teksten van auteur Andrew Thornton.