Landschap en WO1 in de Ieperboog (deel 1)
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2013-3

Auteur: Dirk Vernou - Streekgids

Waarom werd een bepaalde slag juist daar uitgevochten? Hoe werden het verloop en de uitkomst door dat landschap bepaald? Welke sporen van de Groote Oorlog zie je nu nog en hoe moet je ze bekijken?

Wat begon in augustus 1914 als een bewegingsoorlog met Parijs als hoofdvogel, werd in oktober van datzelfde jaar een stellingenoorlog. De oorlogvoerende partijen moesten, door verkenningsopdrachten in de lucht en op de grond, een zicht krijgen op het natuurlijke landschap (heuvels, bossen, moerassen, riviertjes en beken…), op de bestaande infrastructuur (wegen, spoorwegen en spoorstations, kerktorens, molens…) én op de veldwerken van de vijand. In dit eerste deel overlopen we de belangrijkste factoren die voor een groot stuk de strategieën en het verloop van de oorlog in de Ieperboog bepaald hebben.

In een tweede deel zullen we later aftasten hoe die strategieën effectief tot uiting kwamen op concrete plaatsen van de Iepersalient.
 
Het natuurlijke landschap en het reliëf: het belang van hoogteverschillen
 
Controle over het hoger gelegen terrein was heel belangrijk. Men kon beter observeren. Er was een beter schootsveld en de loopgraven konden beter afgewaterd worden. En last but not least, ook het psychische voordeel ‘neerkijken op de vijand’ speelde een rol. Het zijn vooral de Duitsers geweest die daar gebruik van hebben gemaakt in de Salient. Uitzonderingen waren de Bluff bij Zillebeke en Hooge (tot aan de Tweede Slag van Ieper).

Dat de Britten in het algemeen op de lagere posities bleven, was het gevolg van de weigering van opperbevelhebber French om zich terug te trekken naar strategischer, drogere en hoger gelegen posities. De Duitse strategie was erop gericht zich in te graven en te verschuilen op drogere, hogere en veiliger posities en dan af te wachten. Tussen de grote veldslagen in werd er sporadisch en onregelmatig heen en weer geschoten. In deze sectoren waar er opmerkelijke hoogteverschillen waren (met meer observatie-mogelijkheden), waren er meer schermutselingen dan in andere sectoren.

Vanuit Diksmuide gaan de akkers in de richting van Ieper hoger en hoger boven de zeespiegel liggen. Iets over Langemark doemen dan de “Alpes de Flanders" op die niets meer zijn dan de Passendale-heuvelrug.  Deze halfronde heuvelrug loopt van noord naar zuid en wordt doorsneden met uitlopers en valleien. De heuvelruggen, die zich uitstrekken van noord naar zuid, worden doorsneden door een aantal richels die zich uitstrekken van oost naar west. Deze richels die misschien maar enkele meters hoog zijn, gaven bescherming en waren ook voor de Duitsers niet altijd welkom.   

De Duitsers waren in staat om vanuit hun hogere posities steeds alle geallieerde bewegingen en manoeuvres in de gaten te houden en uiteen te schieten met gericht granaatvuur of artillerie. Binnen hun verdedigingslinies schakelden de Duitsers bovendien bijkomende observatieposten in, zoals de Totenmühle op ’s Graventafel.

De geallieeerden daarentegen waren op dat vlak volledig blind. Hun belangrijkste observatie-post was eigenlijk de Kemmelberg. Waar zij op andere plaatsen het voordeel van de hoogste positie hadden (de Bluff), stond beplanting in de weg.
 
Het belang van de infrastructuur
 
Dat de Duitsers in 1914 zo vlug konden oprukken, was ten dele dankzij de bestaande infra-structuur van België (spoorwegen, waterwegen, verharde wegen, elektriciteit en telegrafie…). De Duitsers hadden ook nog de landinwaarts liggende (en bestaande) infrastructuur, terwijl de geallieerden die moesten uitbouwen (smalsporen, vlonderpaden, kabelkanalen…). Naarmate het front zich vanaf 1915 stabiliseerde, kwam er direct achter het front een eigen infrastructuur tot stand en zorgde het steeds complexer worden van de loopgravenstelsels voor een eigen infrastructuur met bunkers, dug-outs, kleine fortificaties, molens en kerktorens als uitkijkposten…

Er werd in de Eerste Wereldoorlog evenmin continu gevochten. Als de vijandelijkheden op grote schaal uitblijven, herstelt de natuur zich en zal de natuurlijke plantengroei terugkomen: grassen, braamstruiken, margrieten, klaprozen...

Het landschap van 1913 was bepalend voor het aanleggen van loopgraven en fortificaties in de eerste frontlijn en in de hele frontzone. Het landschap in de Iepersalient was, naast een aantal kanalen met hoge dijken of grachten en greppels, vooral bepaald door een uitge-sproken agrarische activiteit op kleine percelen die afgeschermd waren door bocagegroenschermen. Deze groenschermen (lage en hoge hagen, hoge bomenrijen…) waren van belang voor de drainage van het water en voor de plaatselijke houtindustrie. In oorlogstijd maakten zij vergezichten onmogelijk en boden op die manier aan de individuele soldaat en aan de individuele artilleriestukken dekking. De meeste loopgraven werden ook onder bescherming van dit bocagelandschap aangelegd. De hagen maakten het aanleggen van loopgraven e.d. niet alleen gemakkelijker, ze konden ook gemakkelijker gecamoufleerd worden.

In het noorden van de Ieperboog lagen overal in het landschap verspreid de typische witgekalkte boerderijen met een half ondergrondse kelder en voutekamer. Ze waren omwald Deze boerderijen, die ook soms bebunkerd werden, boden in de eerste linie bescherming  (opvang van gewonden) of werden omgebouwd  tot commandoposten of andere gevechtsfortificaties. Naarmate de vijandelijkheden vorderden, werden zij gegeerde doelwitten  voor artillerie… en was hen meestal geen lang leven gegund.

Het zuiden van de Iepersalient kenmerkte zich door veel kleine kasteeltjes die buitenverblijven waren van mensen uit de stad en die omringd waren door kleine bosschages of tuinen. Deze kasteeltjes vervulden ongeveer dezelfde functie als de boerderijen uit het noorden van de Salient, terwijl de kleine bospercelen bijkomende bescherming boden voor loopgraven… De bomenrijen of hogere hagen gaven beschutting aan uitkijkposten voor de artillerie. Samen met de verspreide bebouwing in de kleine dorpen  waren er in het begin van de bewegingsoorlog frequente schermutselingen van huis tot huis, in tuinen… In niemandsland werden boerderijen of andere bebouwing die in de weg stonden, opgeblazen. Men wou  de vijandelijke stellingen continu in het vizier houden. Alle landschapselementen kregen namen: boerderijen, verkeersknooppunten, loopgraven en andere fortificaties. Op die manier werd het front voor de soldaten identificeerbaar en ontstond er een soort thuisgevoel.  

De geallieerden waren in feite niet van plan fortificaties aan te leggen, omdat hun strategie offensief was; loopgraven waren enkel tijdelijke schuilplaatsen om van daaruit een nieuw offensief te starten. De Duitsers daarentegen, hanteerden de strategie van permanente fortificatie en bouwden overal bunkers.

Het landschap zorgde er op die manier voor dat de beide partijen een verdediging in de diepte konden uitbouwen, waarbij over een breedte van 2 tot zelfs 7 kilometer de land-schapselementen werden geïntegreerd.

Minder spectaculair, maar toch sterk bepalend voor het lot van duizenden waren ook de uitgravingen van de spoorweg en van het kanaal Ieper-Komen.

Het belang van water

 “Tegen water kan niemand op,” kan sloganesk lijken, maar is het niet. Een leger dat door of over water moet, wordt geconfronteerd met onnoemelijke problemen.

Reeds voor de oorlog moesten de landbouwers tijd en energie steken in het stromend houden van de waterlopen. Dit waternetwerk werd gedurende de Groote Oorlog op verschillende plaatsen helemaal kapot geschoten. Het natuurlijke oppervlaktewater kon niet meer stromen naar lager gelegen plaatsen en maakte het front tot één grote modderpoel met loopgraven die onder water stonden bij de minste regenval.

Het water zocht bovendien zijn weg via de loopgraven die soms herschapen waren in ware greppels, waar pompen en draineren niet tegenop konden. Het was dweilen met de kraan open. Loopgraafvoet was dan ook een veel voorkomende ziekte die veel soldaten  buiten strijd stelde. De hoge grondwaterstand verplichtte de Britten daarom om in de loopgraven A-frames te plaatsen waarop dan houten planken werden getimmerd.
Naarmate de stellingenoorlog bleef duren, werden de loopgraven verder uitgebouwd en ook meer waterdicht gemaakt. Dit was te danken aan een aantal basisregels die de Britse genie oplegde bij het aanleggen of verbeteren van de loopgraven. Zo boden de geallieerde loop-graven toch iets aan comfort. Vanaf 1915 werd er zelfs “een manual” gebruikt voor het aanleggen van het loopgravenstelsel.

Deze evolutie viel vanaf 1915 samen met de aankomst van het New Army (Lord Kitchener wants you), waarin veel  goed getrainde handwerklieden uit het burgerleven waren gemobiliseerd.

In een stellingenoorlog bestaat het leven van een frontsoldaat vooral in het versterken en herstellen van de loopgraven. De wanden van de loopgraven werden daarom verstevigd met hout, matten en golfplaten of met deuren, wanden… die de soldaten gevonden hadden in de beschadigde woningen of boerderijen  ter plaatse. Om de soldaten te beschermen tegen kogel- of granaatinslagen werden de meeste loopgraven ‘afgewerkt’ met zandzakjes (die wel na verloop van tijd gingen rotten). Stond het grondwater te hoog (men kon dikwijls maar een kleine meter diep graven),  dan werd er eerst een borstwering aangelegd.

Door die ondoordringbare kleilaag begint onderaan de heuvelrug het grondwater al ongeveer een meter onder de oppervlakte. Er is daarbij geen verschil tussen winter en zomer. De afwatering van het water van de heuvels gebeurt bovendien heel traag. De heuvels, waar de Duitsers meestal de hoogste punten bezetten,  hadden daarentegen meestal een zanderige ondergrond, zodat de afwatering veel vlotter gebeurde.

Een bijkomend probleem in de Salient was het drinkwater. Het landschap wordt er doorsneden door honderden riviertjes, beken en grachten. Daarnaast zijn er op verschillende plaatsen meertjes of poelen te vinden. Vraag was altijd of het ging om drinkbaar water of niet. Om alle risico’s te vermijden werd drinkwater opgepompt uit de IJzer (Haringe en Roesbrugge) en daar ook gefilterd en gesteriliseerd. Via buizen werd het drinkwater gepompt tot bij een aantal aftappunten net achter het front. Vanaf deze aftappunten waren de Britten verplicht om met spierkracht (man en paard) het water tot in de eerste linies te brengen. Beschietingen door de Duitsers zou een netwerk van buizen onmiddellijk hebben verpulverd.  

In de loop van de Eerste Wereldoorlog werd de artillerie ‘de koningin’ van het slagveld. Het succes van een door de artillerie ondersteund offensief was daarbij afhankelijk van de bevoorrading van de artilleriestukken en van munitie tot in de frontzone. Dit veronderstelde dat duizenden manschappen vlak achter het front dagdagelijks bezig waren met het aanleggen en onderhouden van wegen, smalspoorwegen, bruggen… met als doel de artillerie de aanvalsgolven te laten volgen. Bovendien moesten de artilleriestukken in de frontzone nog op hun positie gesleept worden door dieren en/of manschappen. 

Met de verover-en-bezet-tactiek moesten de zware kanonnen en de lichte artillerie de stap van de infanteristen kunnen volgen. Ook de aanvoer van munitie mocht niet stokken en de obussen, die onder een dikke laag modder zaten, moesten continu schoongemaakt worden. Veel granaten boorden zich in de zachte modder en kwamen niet tot ontploffing.

De infanterie en de medische interventieteams bereikten enkel via vlonderpaden de eerste linies. Zelfs op dergelijke vlonderpaden lopen, was een hachelijke onderneming;  bij een uitschuiver was het niet denkbeeldig dat er iemand verdronk in één van de duizenden bomputten.

Dergelijke vlonders werden anderhalf keer zo zwaar als ze nat waren. Bovendien waren deze vlonderpaden enkel bruikbaar voor manschappen; voor muilezels en paarden moesten paden aangelegd worden die 4 à 5 keer zo breed waren. Die paden waren niet alleen een gemakkelijke schietschijf voor de Duitse artillerie. Het vergde ook bovenmenselijke inspanningen om ze bruikbaar te houden en op het einde van dergelijke paden moesten de vrachten toch weer gedragen worden door de soldaten. Kwamen de soldaten dan ten slotte  in de eerste loopgraven, was het niet uitgesloten dat de mechaniek van hun geweer of mitrailleur door de modder verstopt was.

Het belang van de meteorologische omstandigheden

Meteorologische omstandigheden deden ook hun duit in het zakje. Barre winteromstandigheden - de oorlogswinters in de Eerste Wereldoorlog waren onnoemelijk streng - deden het front stabiliseren. Een groot deel van de overlijdens aan het front is in de winter eerder te wijten aan ziektes dan aan vijandelijkheden. Loopgravenvoet is daar een voorbeeld van.

Als we het verloop van de 5 slagen van Ieper bekijken, speelt ook de opvolging van de seizoenen een rol; een groot aantal slagen beginnen in de lente of zomer, maar de uitkomst is niet altijd zonnig.

Er waren meer activiteiten (aanleggen loopgraven, plaatsen van prikkeldraad…) ’s nachts dan overdag.  De meeste gevechten daarentegen speelden zich af overdag.

De slagvelden lagen er niet altijd modderig bij want er waren ook drogere periodes. De modder spreekt natuurlijk wel tot de verbeelding en vormt het beeld dat wij hebben van de Eerste Wereldoorlog. Ook deze langere periodes van droogte brachten hun ongemakken mee: stof, muggen… en grond die niet meer te bewerken was. 

Vanaf 1916 bepaalde de aard van het slagveld de inzet en het al dan niet doorzetten van tanks. Deze konden in algemene lijnen pas goed opereren in een droog landschap of op bestaande wegen. Deze mochten dan natuurlijk niet ondermijnd zijn. 

Waarnemingen vanuit de lucht werden, naarmate de oorlog vorderde, steeds belangrijker. Dergelijke waarnemingen konden echter pas gebeuren als de meteorologische omstandigheden het toelieten; het mocht niet te hard regenen, de bewolking mocht niet de laag hangen en er mocht zeker geen mist zijn.

Het belang van de ondergrond en de ondergrondse oorlogsvoering
 
In de Salient waren alle omstandigheden en/of voorwaarden aanwezig om ondergrondse veldslagen uit te vechten. De ondergrond moest het toelaten, de vijand moest dicht genoeg zijn en de linies van de vijand moesten lang genoeg op hun plaats blijven. Dit verklaart waarom er zo veel getunneld werd. Kennis van de geologie van de Salient is essentieel.

Aan de oppervlakte ligt een (losse) zandlaag. Deze zandlaag rust op een verzadigde zandlaag (Schwimmsände of Running sands). Deze verzadigde zandlaag rust op haar beurt op de laag van de Vlaamse ondoordringbare blauwe klei. De zandlagen zitten niet alleen vol water, ze staat ook continu onder zware druk. Belangrijk was de laag verzadigd en papperig zand te doorbreken. In het begin gebeurde dit met houten schachten, later werden het metalen schachten. Deze werden voor het eerst gebruikt door de Britten. Pas veel later zouden de Duitsers afstappen van hun houten schachten.

Er moest dus gegraven worden tot in de onderliggende droge klei. Deze laag klei lag voor de Duitsers meestal dieper dan voor de Britten. De Duitsers lagen immers op hoger gelegen stellingen.   

Zelfs in deze kleilaag was er continu waterinsijpeling en stonden de mijngangen continu onder water. Afwatering was pas mogelijk langs de hellingen.

Daarnaast gaat de klei, als zij in contact komt met lucht, opzwellen. Er moesten zo steeds dikkere ondersteuningsbalken worden gebruikt.
De Britten gebruikten voor het graven van tunnels de steekspade (de kicking-methode). Dit was een scherpe, mesachtige spade die vanuit een half-horizontale positie werd gebruikt. Er kon zo bijna geruisloos worden gegraven, terwijl het werk minder vermoeiend was en het toch veel sneller ging. De Duitsers gebruikten deze techniek niet en waren zo in het nadeel.

Zoals eerder gezegd, de Britse strategie ging ervan uit dat alle schuilholen tijdelijk waren. Dug-outs e.d. werden wel gebouwd om veiligheid te bieden, maar waren nooit definitief. De meeste dug-outs waren bovendien niet bestand tegen bommen met een vertraagde ontste-king die diep onder de grond ontploften.

Op de hoger gelegen plaatsen konden de Duitsers geen schuilholen uitgraven omwille van de instabiele, zanderige ondergrond (het Schwimmsänd). Dit verklaart voor een deel dat de Duitsers hun verdedigende strategie baseerden op een complex netwerk van pillboxes of bunkers.

Op de natte plekken staken die pillboxes boven de grond uit (maar zij werden toch gecamoufleerd met aarde); op drogere plekken werden zij volledig ondergronds gebouwd.

De Duitsers hadden meer dan 2 jaar de tijd om een ondoordringbaar netwerk van bunkers (die zij zelf Mannschafts Eisenbeton Unterstände noemden) in de Salient uit te bouwen op de voorste hellingen, op de heuveltoppen (maar minder) en zelfs op de achterste hellingen.  Die waren opgesteld in rijen, groepen en blokken en waren onderling verbonden door loopgraven, smalsporen…

Op de achterste hellingen werden schuilholen diep ingegraven en in tegenstelling met de bunkers in de eerste linies, werd alleen het dak versterkt met beton, staal of stenen.

Het Schwimmsand maakte het ook voor de Duitsers niet altijd mogelijk om hun bunkers in te graven. De meeste bunkers staken dan ook een stuk boven de grond uit en waren op die  manier kwetsbaar.  In dergelijke gevallen werd er dan wel beton gebruikt.

Als het enigszins anders kon, werden de schuilplaatsen met grote betonblokken gemaakt, op voorwaarde dat ze bijkomend beschermd konden worden met aarde (Bayernwald in Wijtschate). Door de bunkers met aarde en begroeiing te bedekken waren zij moeilijk observeerbaar, zelfs niet vanuit de lucht.



De Britten hebben tot in 1917 gewacht om op grote schaal pillboxes te bouwen. Daar waren verschillende redenen voor. Eerst en vooral  waren de observatiemogelijkheden voor de Duitsers veel beter en konden zij veel doeltreffender de aan de gang zijnde bouwwerken van de Britten onder vuur nemen. Ook de transportwegen naar de eerste linies lagen continu in het vizier.

Een tweede reden was dat de Britten, die in lijn onderaan de hellingen post hadden gevat, veel minder diep konden graven door het grondwater en het zo ook veel moeilijker was de pillboxes te camoufleren. En wat we reeds eerder vermeldden: de Britten gingen ervan uit dat alles tijdelijk was en dat definitieve fortificaties niet nodig waren!

Pas naar aanleiding van de Slag van Passendale zullen de Britten starten met het uitbouwen van massa’s bunkers.         
 
(Bibliografie volgt na het tweede deel in een volgende Gidsenkroniek)

Gepubliceerd 13/01/2016.