Hoeveel vrouwen liggen er nu precies begraven op Lyssenthoek?
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2015-4
Bertin Deneire



Dit is een vraag die nogal eens wordt gesteld hetzij door leraars, gidsen, historici, ja zelfs door quizmasters want er lijkt nogal wat interesse te bestaan voor de mogelijke verwarring rond het juiste cijfer. Officieel is er inderdaad slechts één geval bekend: dat van de 26-jarige verpleegster Nellie Spindler (21/08/1917), de enige Britse militaire uit WO1 die in Vlaanderen begraven ligt trouwens (het Waalse landgedeelte heeft er ook één). En toch, de waarheid is -zoals vaak in de geschiedenis- ook hier weer ‘genuanceerd’.
 
Eén vrouw tussen tienduizend mannen
 
Zoals bij velen bekend, telt de Westhoek maar één graf van een vrouwelijke Britse militaire, namelijk dat van Staff Nurse Nellie Spindler (21/08/1917), die begraven ligt op Lijssenthoek in Poperinge.
 
Deze 26-jarige verpleegster werd geboren in 1891 in Wakefield, in het graafschap Yorkshire, Engeland. Ze was de dochter van diepgelovige en plichtsbewuste ouders, een gezin waar ‘naastenliefde’ geen ijdel woord was. Haar vader was politie-inspecteur maar werkte ook deeltijds als ambulancier. Het verhaal is bekend hoe vader Spindler door zijn kordaat optreden ooit iemand van de dood redde die zich de keel had overgesneden... Het is dus niet verwonderlijk dat door het voorbeeld van haar deugdzame ouders Nellie al tijdens haar prille jeugd de wens had uitgedrukt om verpleegster te worden.

Ze begon haar opleiding dan ook al op 12-jarige leeftijd als sanitaire helpster in het plaatselijke Wakefield Fever Hospital. In het Talbot House hangt een duidelijke foto van Nellie als leerling-verpleegster, niet ouder dan een jaar of veertien, schat ik, dus hoogstwaarschijnlijk uit die periode. Met haar wit kapje lijkt ze op het eerste zicht op een jonge religieuze.
 
In 1912 trok Nellie naar de Township Infirmary in Leeds om er een professionele scholing te volgen, en waar ze in 1915 een volleerde Staff Nurse wordt. Toen de oorlog uitbrak, wou Nellie zich meteen inzetten voor King and Country, door in dienst te treden in het Britse leger als militaire verpleegster. Maar, ook al voldeed ze aan de vereiste voorwaarden, er was één probleem: ze was één jaar te jong om dienst te nemen.
 
Nellie vervalste dan maar haar geboortedatum (op haar rekruteringsformulier vermeldt ze 1889 als haar geboortejaar ipv 1891). Kandidaten moesten minstens 26 jaar oud zijn om in te lijven bij de Queen Alexandra’s Imperial Military Nursing Service (QAIMNS), een medische eenheid die op dat moment al met het BEF (het expeditieleger) aan het Westelijke Front ligt. Even ter vergelijking: in 1914 leverde de QAIMNS een 3000-tal verpleegsters voor het leger terwijl dat getal tegen 1918 23000 was.
 
Eens in militaire dienst werkte Nellie van november 1915 tot eind april 1917 aanvankelijk als ziekenverzorgster in Engeland zelf. Dat was in het Whittington Hospital van Lichfield, in een afdeling die gespecialiseerd was in venerische ziekten. Eind mei vertrok eindelijk Nurse Spindler naar Frankrijk om er achtereenvolgens in twee grote basishospitalen te werken: eerst in Normandië (het Nr. 2 General Hospital van Le Havre) en daarna aan de Somme (in het Nr. 42 Stationary Hospital van Amiens).
 
Hier werd ze samen met drie medeverpleegsters geselecteerd voor dienst bij het CCS nr. 44 aan de Brandhoek, tussen Poperinge en Vlamertinge, een veldhospitaal dat dus gevaarlijk dicht bij het front lag (ca. 10 km). Deze verzorgingspost was gespecialiseerd in de behandeling van buik- en thoraxwonden, en precies omwille van de urgentiebehandeling van deze slachtoffers lag dit CCS zoveel dichter bij de linies. De bezetting was zo’n 35 ‘nurses’ per eenheid (elke eenheid moest tot meer dan 150 nieuwe gewonden per dag verwerken). Vanaf eind juli waren er overigens nog eens tientallen doden per dag te begraven.
 
Het CCS nr. 44 lag dus op een bijzonder gevaarlijke locatie: aan een spoorlijn én bij een munitiedepot. Omdat een groot aantal slachtoffers met de trein werd afgevoerd, lag de post vlakbij het perron (zoals dat op Remy Siding het geval was), maar uiteraard werd vanaf hier ook munitie aangevoerd waardoor de plek een primair doelwit werd voor de Duitse artillerie en de bommenwerpers.
 
Toch achtte de Hoofdverpleegster van het BEF nog na een inspectie op 18 augustus dat deze locatie niettegenstaande het permanente gevaar voor zowel patiënten als personeel verantwoord was; de tenten waren ondertussen met camouflagecanvas bedekt om zo onopvallend mogelijk te zijn voor Duitse piloten en observatoren.
 
Iets verderop, richting Vlamertinge, lag het bekende hopmagazijn van de familie Veys, ondertussen als receptiecentrum voor gewonden ingezet. Deze ADS (vooruitgeschoven verzorgingspost) lag dus nóg een stuk dichter bij de frontlinie en werd vooral door gemotoriseerde ambulances van het 18de Ambulance bediend.
 
Het gaat hier uiteraard over de situatie bij het begin van de Slag van Passendale, een veldslag die tot in de herfst van dat jaar zou duren en duizenden slachtoffers aan beide kanten maakte (sommige bronnen hebben het over 75000 doden). Uiteindelijk zouden er aan de Brandhoek drie Britse militaire begraafplaatsen komen, het resultaat van de drie veldhospitalen die er ooit lagen (het Australische nr. 3, en de Britse CCS-en nummers 32 en 44). Hier was trouwens ook Noël Chavasse, de enige dubbele VC in de streek, al eerder op Brandhoek New Military begraven (04/08/1917).
 
Op dinsdag 21 augustus, kwam rond 10u30 ’s morgens een schrapnel op de barak terecht waar Nellie en enkele andere verpleegsters verbleven. Er waren verschillende gewonden onder hen maar Nellie leek er het ergst aan toe (ze lag op het moment van de aanval te slapen want ze had nachtdienst gehad). Nurse Spindler was zwaar gewond doordat een granaatscherf vlak naast het hart haar lichaam was binnengedrongen. Niettegenstaande Nellie onmiddellijk door haar mede-verpleegsters werd verzorgd, ging ze door bloedverlies snel in coma en stierf minuten later in de armen van de hoofdverpleegster van nr. 44, Minnie Wood, een collega die uit Nellies geboortestad afkomstig was.
 
In haar boek ‘Unknown Warriors’ uit 1930 schrijft Kate Luard, de hoofdverpleegster van CCS nr. 32, over de situatie in haar veldhospitaal op die fatale dag. Deze passage maakt duidelijk wat de omstandigheden waren waarin Nellie omkomt.
 
“Tuesday was a very bad day. The business began about 10 a.m. Two (sic) came pretty close after each other and both just cleared us and No. 44. The third crashed between Sister E.’s ward in our lines and the Sisters·Quarters of No. 44. Bits came over everywhere, pitching at one’s feet as we rushed to the scene of action, and one just missed one of my Night Sisters getting into bed in our Compound. I knew by the crash where it must have gone and found Sister E. as white as a paper but smiling happily and comforting the terrified patients. Bits tore through her Ward but hurt no one. Having to be thoroughly jovial to the patients on these occasions helps us considerably ourselves. Then I came on to the shell-hole and the wrecked tents in the Sisters· Quarters at 44. A group of stricken M.O.’s were standing about and in one tent the Sister was dying. The piece went through her from back to front near her heart. She was only conscious a few minutes and only lived 20 minutes. She was in bed asleep. Everything in her tent was blown to bits. It all made one feel sick.”
 
Nog dezelfde dag worden de drie CCS-en omwille van het acute gevaar ontmanteld en worden zowel patiënten als personeel geëvacueerd naar het verder gelegen Lijssenthoek in Poperinge waar ondertussen verschillende Britse en Canadese CCS-en operationeel waren (het logboek van het aldaargelegen Britse CCS nr. 10 vermeldt dat er die bewuste dag 312 nieuwe patiënten worden aangevoerd). Alle verpleegsters van de drie CCS-en worden nu naar het veilige Saint-Omer overgebracht om ze er te laten bekomen van de shock en de werkdruk. Het ware bijgevolg een misvatting om te denken dat Nurse Spindler ooit op Lijssenthoek in Poperinge zou gewerkt hebben. Nellies werkveld lag uitsluitend aan de Brandhoek, en voor zover ik heb kunnen uitmaken, is ze nooit aan de Boescheepseweg werkzaam geweest.
 
Haar CCS (nr. 44) werd er wel tijdelijk ondergebracht (21 augustus tot 16 september), dus toen Nellie al overleden was, vandaar wellicht dat ze ook daar begraven werd. Want, laat ons niet vergeten: Nellie arriveert pas in de streek op 10 augustus (uitgerekend op haar verjaardag), sterft al op de 21ste en wordt ’s anderendaags op Lijssenthoek begraven.
 
Dit gebeurde met de grootste militaire eer en in het bijzijn van meer dan honderd officieren waaronder de Opperbevelhebber van het Vijfde Leger, Generaal Hubert Gough, drie generaals, de Directeur van de Medische Dienst en de Hoofdgeneesheer van het Britse leger. Een klaroenblazer speelde de Last Post toen de kist werd neergelaten in een grafrij die voor officieren bestemd was (wellicht was haar overlijden zo’n uniek geval dat haar graf deze bijzonder plek kreeg). In september 1917 zou het CCS nr. 44 van Lijssenthoek naar Nine Elms aan de Werf verhuizen waar het tot eind 1919 (dus meer dan een jaar na de wapenstilstand) nog actief bleef.
 
De naam Nellie Spindler staat in Engeland op verschillende gedenktekens o.a. in de Saint Andrew’s kerk van haar geboortestad, Wakefield, de plek waar ze tijdens haar jeugd vaak ging bidden, in de kapel van het hospitaal in Leeds waar ze haar professionele opleiding kreeg, en in de kathedraal van York waar ze op een ereplakket tussen alle beroemde Britse vrouwelijke slachtoffers van de Grote Oorlog vermeld staat. Na de oorlog zijn Nellies moeder en haar zussen minstens twee keer het graf komen bezoeken (o.a. in juni 1928). Vader Spindler was tegen die tijd door zijn handicap (amputatie) verhinderd om te reizen.
 
Nellie Spindler (1891-1917)
A noble type of good heroic womanhood



 
Post scriptum
 
Interessant om weten, is dat Nellie Spindler dan toch niet het enige Britse vrouwelijke slachtoffer is in ons land, wel in Vlaanderen. In Wallonië ligt ook nog de 32-jarige Elsie Mabel Gladstone (24/03/1919), een verpleegster van het Associate Royal Red Cross. Zij stierf echter niet aan het front (het overlijdensbericht van Nellie vermeldt heel uitzonderlijk ‘killed in action’) maar -zoals zo velen tijdens en na de oorlog- aan een longontsteking. Deze tweede verpleegster ligt begraven op Belgrade Cemetery nabij Namen. In het totaal verloren 770 Britse verpleegsters het leven tijdens de Eerste Wereldoorlog. De jongste was 17; de oudste 66.
 
Maar er is meer…
 
George Sutherland is voor menig Poperingenaar geen onbekende. Deze kranige negentiger (°1921) is meer dan veertig jaar tuinier geweest op Lijssenthoek waar zijn vader, Walter, en zelfs twee van zijn zonen ooit werkten. Wie George persoonlijk kent, heeft wellicht al het verhaal van moeder Raphael gehoord, maar na al die jaren durft de man nu eindelijk in alle openbaarheid vertellen hoe de zaak precies in mekaar zit.
 
Op een kille herfstnamiddag in 1929 was de toen achtjarige George bij zijn vader op de begraafplaats. In zijn kinderjaren was die plek naast de familiale ‘biotoop’ ook een beetje zijn privé-speeltuin geworden. Vader Sutherland (1887-1959), één van de allereerste expats die de overstap van het leger naar de toenmalige Imperial War Graves Commission had gezet, was er werkzaam als hoofdtuinier. De Schots-Poperingse familie woonde trouwens vlak bij de begraafplaats in het café De Boonaert, waar moeder Sutherland, de Poperingse Marie Lermyte (1889-1937) de bazin was.


 
Walter Sutherland (1887-1959)
 
George herinnert zich nog levendig hoe een -in zijn ogen- oudere dame in een limousine met een chauffeur aan de poort stopte en naar Walter toestapte. Ze stelde zichzelf voor als Harriette Raphael, moeder van Luitenant John Raphael, haar enige zoon, die op 11 juni 1917 tijdens de Slag om Mesen gesneuveld was. Ze vroeg naar de locatie van het graf, en Walter nam haar mee naar de plek waar John begraven lag (plot 13 A. 30). Dergelijke bezoeken waren in de jaren ‘20 bijna dagelijkse kost maar het viel de Poperingse Schot op dat deze vrouw wel een heel bijzondere dame moest zijn. Ze stapte resoluut naast hem mee en eens aan het graf leek ze emotioneel vrij beheerst. Uiteraard liet Walter de moeder alleen achter zodat ze in alle intimiteit bij het graf van haar zoon kon zijn.

Een tijdje later kwam de dame weer naar Walter toe en deed hem een vreemd voorstel. Ze vertelde hem dat ze niet lang meer te leven had (ze had kanker) en dat haar laatste wens was -nu ze toch al weduwe was- om bij haar zoon begraven te worden. Walter wist dat zoiets officieel niet kon, en dat indien hij hier aan toegaf het hem zijn job kon kosten. Maar omdat hij zo getroffen was door de vastberadenheid van deze opmerkelijke dame, gaf de brave man dan toch zijn naam op… Toen een goed jaar later een Britse padre met een pakketje op Lijssenthoek aankwam en naar ene Walter Sutherland vroeg, wist de tuinman precies wat dit betekende en wat hij ermee moest doen. Zonder aan iemand iets te vertellen, opende hij het gazon vlak voor het graf, groef een put en stak er de urne in. De padre las een gebed en vertrok meteen weer naar Oostende.
 
Wie was John Raphael?

De Raphaels waren inderdaad niet de eerste de beste. John Raphael (bijgenaamd ‘Jack’) was een telg uit een schatrijke Britse bankiersfamilie die makkelijk met de Rothschilds mag vergeleken worden. Raphaels bank was in 1787 door een Nederlander gesticht en groot geworden onder Napoleon. In 1890 -onder de directie van vader Albert Raphael- lag de ondertussen Brits geworden bank aan de basis van de prestigieuze Bank of England. Toen in 1882 uit het huwelijk van Albert met Harriette Raphael een jongen werd geboren, werd de hoop gekoesterd dat zoonlief het familiale bankimperium ooit zou verderzetten. Maar, het lot zou er anders over beslissen…
 
Toen John op de wereld kwam, woonden de Raphaels nog in Brussel. Maar eens hij schoolplichtig werd, keerde de familie naar Engeland terug. Na zijn middelbare studies trok John naar Saint John’s College aan de universiteit van Oxford waar hij rechten studeerde. Maar de jonge Raphael werd algauw een gevestigde naam op een heel ander vlak want hij blonk uit in rugby, cricket en waterpolo.
 
De briljante allround sportman leidde zo de ‘British Lions’ (het nationale Engelse rugbyteam) in hun tornooi door Argentinië in 1910 en won er negen matchen voor Engeland. Hij werd een echte sportheld, zowel in rugby als in cricket (zijn gezicht kwam zelfs voor op chromo’s die toen in pakjes sigaretten staken en door jong en oud gretig verzameld werden).
 
John koos voor een carrière als advocaat en werd in 1908 lid van de Londense balie. Ondertussen leek hij ook politieke ambities te hebben en werd kandidaat voor de Liberale Partij van het kiesdistrict Croydon (Zuid-Londen). Door het uitbreken van de oorlog werd zijn droom om parlementair te worden, naar het voorbeeld van zijn neef, de volksvertegenwoordiger Sir Herbert Raphael, echter gedwarsboomd.
 
Vanaf augustus 1914 werd John officier bij het Duke of Wellington’s (West Riding) Regiment maar later muteerde hij naar het 18de Bataljon King’s Royal Rifle Corps (een korps dat zijn neef had opgericht). Daar toonde hij hetzelfde enthousiasme als op het sportveld tot hij op 7 juni 1917 in Sint-Elooi door een Duitse obus werd geraakt.
 
Moeder Harriette ontving nog dezelfde dag een telegram waarin het nieuws stond dat John gewond was geraakt. Dat moet voor haar een dubbele shock geweest zijn gezien ze ondertussen weduwe was geworden (vader Raphael stierf in 1916 op 73-jarige leeftijd) toen John al aan het front was. De hoop dat haar enige zoon het er levend vanaf zou brengen, bleek tevergeefs toen een tweede telegram op de 11de zijn dood bevestigde. John Raphael was amper 35 jaar toen hij stierf aan zijn verwondingen in het CCS nr. 10, één van de Britse militaire hospitalen rond Remi Siding op de wijk Lijssenthoek.
 
De necrologieën in de Britse pers getuigden van Raphaels faam, zowel als briljant sportman als moedig militair, maar ook zijn populariteit bij zijn medesoldaten werd door velen geroemd. Maar niets van al deze lof kon de pijn bij moeder Harriette wegnemen. Ze was gebroken door zijn dood maar tezelfdertijd ook vastberaden om de herinnering aan haar geliefde zoon in ere te houden. Ze organiseerde een kerkdienst in de ouderlijke gemeente Hendon en gaf de beroemde beeldhouwer Charles Sykes (de kunstenaar die de gevleugelde mascotte van de Rolls-Royce ontwierp) de opdracht om een gedenkteken ter ere van haar gesneuvelde zoon te ontwerpen. Dit werd een marmeren eretablet met de bronzen buste van John en het motto “If character be destiny then his is assured” (‘als het karakter is wat een mensenlot bepaalt dan is het zijne gewaarborgd’). Het monument werd bijgezet in de noordmuur van Saint Jude-on-the-Hill, de parochiekerk van de Raphaels in Hampstead (Noord-London) en werd onthuld door de directeur van de middelbare school waar John leerling was geweest.

Het eretablet voor Luitenant Raphael in de kerk van Saint Jude-on-the-Hill



Vóór de oorlog was John aan een handboek over rugby begonnen. ‘Modern Rugby Football’ was nog niet af toen hij naar het front vertrok maar moeder Harriette zorgde ervoor dat het 296 pagina’s tellende werk postuum van de pers rolde. Zij stichtte ook een beurs in zijn naam in Oxford, aan de universiteit waar John een alumnus was. “Character is destiny”, zijn motto, werd in het voorwoord van het boek opgenomen, en ook diezelfde spreuk staat gebeiteld als epitaaf op zijn grafzerk op Lijssenthoek. Later in haar leven zocht Harriette toenadering tot het boeddhisme in de hoop om de dood van haar zoon te kunnen begrijpen.
 
Dergelijke reacties waren vrij normaal in die tijd. Heel wat nabestaanden zochten soelaas in een of andere godsdienstbeleving of zelfs in spiritisme in de hoop enige vorm van contact met hun overleden kinderen te kunnen krijgen… Het allerbekendste voorbeeld wellicht is dat van de beroemde schrijver Sir Arthur Conan Doyle (1859-1930), de schepper van Sherlock Holmes, die de rest van zijn leven aan spiritisme wijdde om toch maar op enige manier met zijn overleden zoon in contact te kunnen komen. De 24-jarige Kapitein Kinglsey Doyle stierf precies tien dagen vóór de Wapenstilstand, aan verwondingen die hij in 1916 had opgelopen aan de Somme. Van Conan Doyle is overigens bekend dat hij op aanvraag van nabestaanden seances creëerde met een ‘metafysische’ bedoeling.
 
Of moeder Raphael ooit zo ver ging, is hoogst onwaarschijnlijk; ze zocht wellicht enkel een vorm van bezinning om haar onzeglijk verdriet te verwerken. Maar, steeds bleef er de innige wens om bij haar zoon begraven te worden, een wens die Walter Sutherland in vervulling bracht.

Links: Luitenant John Raphael, met het typische gestreepte sportjack van de cricketers toen.
Rechts: het graf van Raphael met de emblematische spreuk ‘Character is destiny’.



 
Hun laatste match

Zoals eerder gezegd, is geschiedenis vaak verrassend - soms bijna ironisch te noemen. Op amper een paar kilometer ten noordoosten van Lijssenthoek, meer bepaald op de Nine Elms begraafplaats, nabij de Werf, ligt nog een beroemde rugbyspeler begraven. Het gaat hier om de Nieuw-Zeelandse Sergeant David Gallaher (plot 3 D8) die kapitein was van de legendarische All Blacks, het nationale rugbyteam van Nieuw-Zeeland. Het is evident dat de twee mekaar kenden. Beiden hadden o.a. op de wereldtournee van 1905 tegen mekaar gespeeld, toen ze kapitein waren van hun respectieve nationale ploegen. De 41-jarige Gallaher stierf een viertal maanden later dan Raphael (04/10/1917) eveneens tijdens de beruchte ‘Derde Slag van Ieper’ (de zgn ‘Slag van Passendale’) die tienduizenden slachtoffers zou eisen. Grosso modo mogen we stellen dat de kleine helft van alle slachtoffers op Lijssenthoek (ttz net geen 11000) tijdens de tweede helft van 1917 stierven. Nine Elms (gebruikt vanaf 16/09/1917) werd trouwens speciaal aangelegd voor de slachtoffers van deze gruwelijke veldslag die in minder dan een half jaar 77 000 doden zou maken.
 
En nog is dit rugbyverhaal niet af, want ook op Hyde Park Corner in Ploegsteert ligt een eerder overleden topspeler én kapitein van de Britse nationale ploeg. Het gaat hier om de Engelse Luitenant Ronald William Poulton Palmer die reeds op 05/05/1915 stierf door de kogel van een scherpschutter. Ook hij werd in zijn tijd geroemd als een uitzonderlijk getalenteerd rugbyspeler. Ten slotte was ook de Brit Alexander F. Todd ooit lid geweest van het nationale Engelse rugbyteam en speelde onder andere in het jaar 1896 tegen Zuid-Afrika. Deze sportman was exact even oud als Gallaher (Todd was al veteraan van de Boerenoorlog toen hij in 1914 in dienst trad op de relatief oudere leeftijd van 40 jaar). Kapitein Todd stierf op 21/04/1915, ruim twee jaar vóór Raphael, en ligt begraven op Poperinge Old Military Cemetery (plot 2 M7), de allereerste Britse militaire begraafplaats van Groot-Poperinge. Niemand zal toen wellicht vermoed hebben dat er in de komende drieënenhalf jaar nog tientallen van die dodenakkers in en rond Poperinge zouden bijkomen.
 
Met dank aan Johan Claerhout, Dr. Tom Deneire, Marnick Storme, Alex Sutherland MBE, George Sutherland, Willy Tillie en Eric Vandecasteele.

Gepubliceerd 16/01/2015.