"Houten hand" na meer dan 90 jaar terug naar Boezinge
(Het hiernavolgend artikel is een aanpassing van een tekst verschenen in De Boezingenaar, jg. 34, nr. 5, sept. 2007, pp. 117-122.).

Sinds eind augustus is een (klein) stuk Boezings kerkmeubilair na 92 jaar terug van weggeweest. Een Frans soldaat raapte in 1915 in de kerkpuinen een houten hand van een beeld op. 24 jaar na zijn dood heeft zijn dochter dit voorwerp terug laten bezorgen aan de kerk van Boezinge. Een wonderlijk verhaal, met een aantal verrassende aspecten.

Brief uit Normandië

Eind mei kwam bij Priester Patrick Tourlouse in Boezinge een brief toe van een bejaarde dame uit Merri, een piepklein dorpje in Normandië. Daarin vroeg Mademoiselle Marie-Madeleine ROBLOT (87, en ongehuwd) twee zaken. Of het mogelijk was te achterhalen van welk heiligenbeeld de hand was waarvan zij een schets bijvoegde op ware grootte. En: of wij hier in Boezinge geïnteresseerd waren om het voorwerp terug te krijgen. Want dat laatste was overeenkomstig de wens van haar vader. Die had haar, als oudste dochter, voor zijn overlijden in 1983, gevraagd dit te doen.



Deel van de tekening die Marie-Madeleine Roblot eind mei 2007 zond naar Priester Patrick Tourlouse.

Dit schrijven kwam uiteindelijk terecht bij het tweemaandelijks historisch-heemkundig dorpstijdschrift De Boezingenaar. Het ligt voor de 'hand' dat de belangstelling meteen gewekt was. Want dat was niet alleen interessant voor onze kerkgeschiedenis, maar ook i.v.m. W.O. I in ons dorp ! En gelukkig bleek kort daarop dat dit enthousiasme er ook was bij de Boezingse Kerkfabriek. Want bij het realiseren van dit project - de terugkomst van de Hand - zou hun morele en materiële steun onontbeerlijk zijn.

Onze eerste reactie was: tja, van wélk heiligenbeeld de hand afkomstig is, dat zal wel een raadsel blijven. Van het vooroorlogse Boezingse kerkmeubilair weten we eigenlijk nauwelijks iets. Een inventaris of foto's van toen zijn er niet. De enige afbeelding die we kennen toont een stuk interieur met een door een obus ingeslagen muur. Veel van het interieur is er echter niet te zien. Al viel ons wel meteen op dat er achter de soldaat op de foto een beeld staat. En van dat beeld lijkt een … hand te ontbreken. Helaas de linkerhand. En wij zijn op zoek naar de herkomst van een rechterhand.



Voor zover we weten de enige foto waarop een deel van het Boezingse kerkinterieur van voor en tijdens W.O. I te zien is.

In Histoire de Boesinghe (1846) van de toenmalige Boezingse pastoor Ferdinand Van de Putte, staat er amper één pagina over het interieur, en daarin is er geen sprake van beelden. Maar over de vraag van welk beeld de hand afkomstig kan zijn, later meer in dit artikel. Want natuurlijk wilden wij graag vernemen hoe de hand beland was bij een vriendelijke bejaarde dame die nu in Normandië woont.

Armand Roblot

In de weken na het eerste contact hebben wij van Mademoiselle Roblot kopieën gekregen van nogal wat oorlogsdocumenten van haar vader Armand Roblot. Tientallen bladzijden over zijn oorlogswedervaren, vele jaren later neergepend op verzoek van een kleindochter, en brieven gestuurd tijdens zijn verblijf in Boezinge naar een oom en tante. En daaruit resumeren wij:

Armand Roblot werd geboren nabij Parijs op 16 mei 1890. Zijn militaire dienstplicht (1911 - okt. 13) voltooide hij als sergeant en hij keerde terug naar zijn ouderlijk huis Epinay-sur-Orge (17 km ten zuiden van Parijs). Wanneer begin augustus 1914 de oorlog uitbreekt, wordt hij gemobiliseerd, en voegt zich bij zijn eenheid (2de Bataljon Zouaven) in Rosny-sous-Bois (bij Parijs). Vier bataljons Zouaven trekken richting België, en lijden midden augustus 1914 zware verliezen nabij Charleroi. Ze trekken zich zuidwestelijk terug, richting Parijs, worden midden september ingezet op de Chemin des Dames.

Begin oktober 1914 bevindt Armand Roblot zich met zijn eenheid aan de spoorlijn Nieuwpoort - Diksmuide (periode van de onderwaterzetting van de IJzervlakte). Begin november trekt zijn eenheid zuidwaarts, 9 km ten zuiden van Ieper (St.-Elooi, halfweg Ieper - Wijtschate). Tijdens een nachtelijke patrouille wordt hij ernstig gewond: "Ik zakte ineen op mijn knieën en voelde dat ik ernstig geraakt was door een kogel, want meteen stroomde het bloed van mijn lendenen over mijn dijen en billen. Gelukkig was ik niet in het hoofd geraakt. Ik trok me achteruit en sleepte mijn been over de grond."

Gewond wordt hij via Duinkerke, Le Havre naar een hospitaal bij Parijs gebracht. Een kleine maand later voegt hij zich weer bij het dépôt van de Zouaven in Rosny en wordt onderluitenant. Eind april gaat het weer richting westelijk front, via Duinkerke. In een brief van 27 april 1915 luidt het (in vertaling): "Ik ben gehaast om het front terug te zien." Op 22 april 1915 is immers bij Ieper weer de hel losgebarsten (de Duitse chloorgasaanval). Eerst verblijft hij twee weken in Sockx, een dorpje aan de Franse grens, ten zuiden van St.-Winoksbergen, en schrijft hij op 6 mei 1915: "Je serais content de repartir pour le front, car je me ferais honte de moi-même."

Vanaf 21 mei is hij in Boezinge: "Nous reprenons ce matin les tranchées". Periodes van een week of twee in de eerste linies wisselen af met rust in Stavele. Moeilijke dagen wisselen af met rustiger. Op 28 mei lezen we: "6 jours assez fatiguants au contact avec les Boches". Op 1 juni : "Boches très calmes." Diezelfde dag schrijft hij : "Ik ben weer helemaal gewoon geraakt aan het vuur. Het lawaai van de 'marmites' (grote obussen) en de kogels was bijna aangenaam om opnieuw te horen." Hij werkt een tijd in de officierskeuken, wordt licht gewond bij een val van z'n paard, en leidt er soms een leven van "troglodytes ou taupes" (holbewoners en mollen). Maar soms heeft hij ook tijd om in het gras te liggen of een pijp te roken, zo lezen we in een brief van 28 juli.

Hij bevindt hij zich in Boezinge eerst op de oostelijke oever van de vaart, waar nu de industriezone is, en later op de westelijke oever ergens tussen Boezinge-brug en het sas (benedenvaart, ongeveer 1 km ten zuiden van Steenstrate). Met zandzakken legt hij er loopgraven en een "poste de commandement" aan, bevindt zich soms in de 1ste lijn, maar ook in 2de of 3de tussen Boezinge en Elverdinge of Woesten. In een boerderij maakt hij er een bed met dikke planken, zo lezen we in een brief. We schrijven ondertussen al 16 augustus 1915. Van tijd tot tijd komt hij ook tot rust bij een bezoek aan de St.-Sixtusabdij in Westvleteren.



Armand Roblot, die in de zomer van 1915 in de Boezingse kerkpuinen een houten hand, deel van een beeld, opraapte en die voor de rest van zijn leven zou bewaren als een geluksbrenger. De foto is genomen tijdens een rustperiode door een fotograaf in Stavele.

Op 30 september 1915 wordt zijn eenheid afgelost aan het front, en gaat het naar een "destination inconnue". Hij verwacht de Dardanellen, een zee-engte ten westen van Istanbul, maar het wordt er niet zo ver vandaan: Saloniki (Thessaloniki, nu een havenstad in het noordoosten van Griekenland). Hij komt de oorlog heelhuids door, trekt op het einde naar Algiers op bezoek bij een pastoor die hij heeft leren kennen aan het front hier, leert er een meisje van de parochie daar kennen, met wie hij huwt (eind 1919). Het jaar erop heeft het echtpaar een dochter: Marie-Madeleine Roblot (15 okt. 1920), die 87 jaar later Boezinge zou contacteren voor de teruggave van de Hand.

De Hand

In zijn mémoires en briefwisseling is er geen melding van de Hand. Daarvoor zijn we aangewezen op de getuigenis van zijn dochter. Uit een brief van haar (in vertaling): "Mijn vader kwam aan in Boezinge, kort na beschietingen die uw kerk vernielden. In de ruïnes viel hem een hand op die uitstak uit de brokstukken, een hand in donkerbruin hout. Geïnteresseerd omdat hij zelf aan beeldhouwen deed, heeft hij de hand opgeraapt, die blijkbaar afkomstig was van een beeld, en het voorwerp beschouwd als een geschenk uit de hemel. Heel z'n leven bleef hij er erg aan gehecht, maar op het einde van z'n leven heeft hij mij - z'n oudste dochter - gevraagd het voorwerp terug te bezorgen aan de kerk van Boezinge. Pas nu voer ik z'n wens uit." (Dat Mademoiselle Roblot tot 24 jaar na z'n dood gewacht heeft, komt ook doordat ze - sterk religieus zijnde - zelf gehecht was aan het voorwerp.)

We hebben geen reden om te twijfelen aan de woorden van Armand Roblot en Marie Madeleine Roblot. Het relaas past. Zijn verblijf en dat van z'n eenheid tussen 21 mei en 30 september 1915 in Boezinge is gedocumenteerd en kan gestaafd worden. De kerk was reeds vanaf begin november 1914 beschoten (maar de toren stond nog recht), maar had nadien in 1915 en ook 1916 nog zwaar te lijden onder beschietingen. Dat iemand stukken van een beeld vindt in de kerkpuinen in de zomer van 1915 is perfect mogelijk.



Opgeraapt in Boezinge in de zomer van 1915, daarna vele jaren in het bezit gebleven van Armand Roblot en nadien van zijn dochter. Sinds 25 augustus 2007 terug in Boezinge.

Een engelenbeeld, maar eigenlijk …

Van welk heiligenbeeld ? Mademoiselle Roblot heeft sinds het eerste contact al herhaaldelijk gesuggereerd wat te doen om te achterhalen van welk beeld de hand afkomstig is en het terug te vinden : "Berichten in alle Belgische kranten … informeren bij antiquaires in de streek … kerkelijke instanties raadplegen … oproepen aan de Boezingenaars … misschien ergens in een kelder ?"

Dat opzoeken is onbegonnen werk, en ontmoedigend van bij de start. De kans dat het oorspronkelijke beeld nog ergens bestaat, is quasi nihil. Dat alles hier in puin lag op het einde van de oorlog, dat nauwelijks iets te recupereren was, dat vanaf eind april 1915 de bevolking massaal verplicht geëvacueerd was, dat bij hun terugkeer zelfs nauwelijks kon teruggevonden worden waar precies een bepaald huis gestaan had … allemaal zaken die voor een buitenstaander nauwelijks te vatten zijn.

Dat het beeld nog zou bestaan is voor 99 % uit te sluiten. En van welk beeld was het ? Jawel, dat kan enigszins opgehelderd worden, door een toevalligheid. Bij het begin van dit artikel (de eerste afbeelding) hebben we de schets afgedrukt die Mademoiselle Roblot eind mei 2007 stuurde. Ze had de hand (in werkelijkheid 20 cm, op ware grootte dus, 300 gr. zwaar, en volgens een kenner : van eikenhout) op een blad papier gelegd, met een pen rond de contouren gegaan, en dan de binnenlijnen met de vingers zelf aangevuld. Daarbij was ons toen al een detail opgevallen : de scherpe nagels. Kon dat de gemanicuurde hand van een heilige zijn, van een vrouwelijke welteverstaan !? Moeilijk aan te nemen voor een heilige van misschien 2 of meer eeuwen oud. Maar kom, dat zal - zo dachten we eerst - wel een onnauwkeurigheid bij het tekenen geweest zijn.

Tot we een foto in handen kregen van de hand, en later de hand zelf. Dat waren geen scherpe nagels, maar eerder … klauwen ! En toen was er al vlug een link gelegd : dat was de hand van … de duivel ! En dan werd ook duidelijk dat datgene wat de hand vasthield en nog een stuk rond de pols gedraaid, niets anders was stukken van een slang. En dat personage was dus niet een beeld op zich, maar de duivel aan de voeten van de Aartsengel Michaël. En natuurlijk, St.-Michiel is toch de patroonheilige van de Boezingse kerk?



Geen gemanicuurde nagels van een (vrouwelijke) heilige, maar … duivelsklauwen.

Sindsdien hebben we tientallen afbeeldingen van schilderijen en beeldhouwwerken van St.-Michiel bekeken, van diverse perioden, in diverse landen, van diverse kunstenaars, van Raphaël tot Rubens. En het is duidelijk dat op die waar de duivel te zien is in mensengedaante (soms ook als draak, zoals nu nog de St.-Michiel boven onze kerkdeur), en dan ook zijn handen zichtbaar zijn, er klauwachtige nagels te zien zijn. En in veel gevallen kronkelen zich serpenten rond z'n armen en benen. (Voor zover hij zelf geen slangenstaart heeft.)

Ons besluit staat voor bijna 100% vast: de door Armand Roblot in de zomer van 1915 opgeraapte hand is afkomstig van een beeld van de aartsengel Michaël horend bij het St.-Michielsaltaar in onze kerk.

Urbain Taillebert?

Is dat beeld er geweest, en weten we er meer over? Zeer waarschijnlijk, maar we weten erg weinig. Er was voor de oorlog zeker een St.-Michielsaltaar. Kerkrekeningen van voor de oorlog en de eeuwen ervoor zijn er nauwelijks. We hebben jaren geleden in een uitvoerig artikel in De Boezingenaar over de geschiedenis van de kerk aangetoond dat door allerlei troebelen van de 2de helft van de 16de eeuw de toestand van de kerk rampzalig was. Vanaf het begin van de 17de eeuw, en eigenlijk heel de eeuw lang, werd de kerk stelselmatig beetje bij beetje opgelapt.

Bij het opzoekingswerk werd vooral geput uit Pastoor Van de Puttes 'Histoire de Boesinghe' (1846). In die bron wordt een kerkrekening overgenomen voor 1611-12, met diverse posten van herstellingswerken. In één ervan lezen we over : "(…) binnekerkwerken van de kerke van Boesynge, te weten : van den preekstoel, van het repositoir van het H. Sacrament [tabernakel], van het stapeel [missaaldrager], twee blauwe steenen van onze Vrouwe en St-Michiel autaer: de somme van 458 L [pond] en 4 s. [stuivers]." (In het origineel in het Ieperse stadarchief is er ook sprake van werken van de "freisen" [friezen] en "afsluutsels van den coore" [koorafsluitingen].)

Er is dus wel een expliciete verwijzing naar het St.-Michielsaltaar, maar niet naar een beeld. Maar dit is maar één rekening, en zowat alle andere zijn teloorgegaan. En misschien was in die verdwenen rekeningen wél sprake van het vervaardigen van een beeld van St.-Michiel. Dat overigens relatief groot moet geweest zijn: de hand is naar ware grootte, en het beeld van de duivel met daarboven St.-Michiel moet dan ook misschien wel 2 m hoog geweest zijn.

Maar meer weten we niet. Misschien wel een vermoeden van de beeldhouwer. Want de voormelde kerkrekeningpost is voor kosten betaald aan Urbain Taillebert. Deze was een beeldhouwer uit Ieper, omstreeks 1555 geboren in Bethune (Noord-Frankrijk), een tijd woonachtig in Diksmuide en vanaf 1588-89 in Ieper. Hij overleed in 1619/20. Hij en zijn atelier genoten een grote lokale bekendheid, en hij bleek erg productief, met beeldhouwwerk in kerken in Diksmuide, Ieper, Kortrijk, St.-Omer, Hondschote en elders. En dus ook in Boezinge.

Maar meer gegevens hebben we niet. Dat er een belangrijk St.-Michielsbeeld moet geweest zijn, is evenwel evident, en of het nu van Taillebert in het begin van de 17de eeuw, of van een latere kunstenaar is, dat weten we dus niet. En, zo vrezen we, zullen we ook niet weten.

Terug naar Boezinge

Hoe dan ook, de hand is dus teruggekomen naar Boezinge. En dat gebeurde op zaterdag 25 augustus 2007. Want dat die hand in dank aanvaard zou worden, dat was meteen ook duidelijk door de belangstelling van Dr. Paul Danneels (voorzitter van de Kerkfabriek) en Priester Patrick Tourlouse.

Zelf kon Mademoiselle Marie Madeleine Roblot, gezien haar hoge leeftijd (87), het voorwerp niet persoonlijk komen overhandigen, maar kennissen van haar konden daarvoor zorgen. De heer en mevr. Guy Château-Jaune, eveneens uit Merri, Normandië, werden die namiddag ontvangen ten huize van Paul Danneels. Nadien kregen zij een rondrit op Boezings grondgebied, in aanwezigheid van Paul Danneels, Piet Vandenberghe en Robrecht Devrieze, van de Kerkfabriek, Priester Patrick, en van Robert Seys en Aurel Sercu van 'De Boezingenaar'. Er werd daarna een bezoek gebracht aan lokaties i.v.m. de aanwezigheid van Franse troepen in 1914-15 : het Bretoens Monument (Langemarkseweg), het Monument van de Gasaanval (Steenstrate) en dan via Lizerne naar het kleinste "monument" in Boezinge, van Germain Allo, Ravestraat.



De heer en Mevr. Guy Château-Jaune (vooraan rechts) werden ontvangen ten huize van de heer en Mevr. Paul Danneels, voorzitter van de Boezingse Kerkfabriek.



Aurel Sercu, van De Boezingenaar, verschafte aan de Normandische gasten de nodige uitleg nabij het Bretoens Monument in de Langemarkseweg …



… en aan het Monument van de Gasaanval nabij Steenstrate.





En ook in de Ravestraat aan het heel bescheiden herdenkingskruisje van de Franse soldaat Germain Allo, gesneuveld kort na de gasaanval van 22 april 1915.

Daarna ging het even voor 16.30 u. naar de kerk, waar ook de gewenste historische uitleg gegeven werd. Bij het begin van de mis van 17 u. werd aan de aanwezigen kort uitleg verschaft over deze wel heel speciale gebeurtenis voor onze dorpsgeschiedenis, en overhandigde de heer Guy Château-Jaune formeel de houten hand aan Paul Danneels.



Guy Château-Jaune (links) overhandigt op formele wijze de Hand aan Paul Danneels.

Natuurlijk zijn wij de heer en mevrouw Guy Château-Jaune uitermate dankbaar voor de moeite die zij zich getroost hebben om dit stukje kerkmeubilair na 93 jaar persoonlijk terug te komen brengen. Maar bovenal zijn wij Mademoiselle Marie Madeleine Roblot erkentelijk, voor de goede zorgen die zij en haar vader er al die jaren aan besteed hebben, en voor haar bereidwilligheid om het terug te schenken aan de kerk waar het in 1915 opgeraapt werd.



Mademoiselle Marie-Madeleine, met de Hand, die ze overeenkomstig de wens van haar vader, terugbezorgd heeft aan de kerk van Boezinge.

Het is evident dat deze "relikwie" in de kerk zelf de aandacht kreeg die ze verdient. Er werd dus voor gezorgd dat ze blijvend geëxposeerd werd. De Kerkfabriek zorgde ervoor dat een glazen kastje vervaardigd werd, waarin de hand tentoongesteld is. Dit samen met een aantal foto's en een korte samenvatting van de achtergrond van deze bijna 'miraculeuze' redding en terugkeer.





Aurel Sercu

De foto's 4-14 zijn van: Guy Château-Jaune, Aurel Sercu, Mevr. Danneels, Patrick Tourlouse, Robert Seys, Robrecht Devrieze.