Jean Cocteau in Koksijde: Veldhospitaal van het 4e Zoeaven 1915-1916
Artikel overgenomen met toestemming van auteur Michel Piérart uit Koksijde / Vertaling Linda Ticket

Afreis

Op 17 december 1915 vertrok uit Parijs een bonte karavaan naar het front in Vlaanderen. Graaf Etienne de Beaumont - geschokt door de tekortkomingen van het Franse Rode Kruis - organiseerde met de steun van pianiste Misia Godebska een konvooi ziekenwagens dat aan de gewonden in Vlaanderen hulp moest bieden. Voor de Dienst Ziekenvervoer rekruteerde de graaf o.a. zijn vriend en tevens beschermeling Jean Cocteau.

Al de volgende dag kwam Jean in Koksijde aan. Met hem ook het hulpkonvooi van de Société de Secours aux Blessés Militaires. Cocteau werd ingedeeld bij de Section Sanitaire Automobile de Coxyde. Dit was de mobiele gezondheidsafdeling, verbonden aan het 4de Zoeaven-regiment. Aanvankelijk logeerde hij samen met Belgische en Franse officieren in een hotel in Sint-Idesbald. Maar hij beschikte ook over een kamer in Koksijde-Bad, vlakbij de medische antenne Ambulance n° 7. Zijn adres: Jean Cocteau, SSCR2 secteur 131, voluit : Service Secours de la Croix-Rouge, convoi N°2, secteur postal 131.

Het konvooi (beeld uit de film "Thomas l’Imposteur")





Beschermheren

Misia (Marie Sophie) Godebska-Servais was een succesvolle pianiste en kleindochter van de beroemde Belgische cellist Adrien Servais. Ze kreeg als bijnaam «la reine de Paris» en was bevriend met o.a. dichter Stéphane Mallarmé en verder met de schrijvers Marcel Proust en Sidonie-Gabrielle Colette, met componist Eric Satie, modeontwerpster Coco Chanel en met kunstenaar Pablo Picasso.

In 1912 werd Cocteau door Missia bij de Russische balletten van Diaghilev en Nijinski aangenomen. Samen met Frederico de Madrazo y Ochoa schreef hij het libretto van het ballet Le Dieu Bleu van Michel Fokine. Hij ontmoette er de weduwe van componist Georges Bizet en maakte kennis met o.a. kunstschilder Jacques-Emile Blanche en François Mauriac, auteur en latere Nobelprijswinnaar. Dankzij deze contacten werden zijn dichtbundels en tekeningen vlot gepubliceerd.

Graaf Étienne de Beaumont was een vrijgevige mecenas en daarnaast ook decorateur, costumier, juwelenontwerper en librettist. In zijn Parijse herenhuis bedacht hij als een volleerde stylist telkens nieuwe draaiboeken, decors en kostuums voor zijn vele feesten.

Misia Godebska door Toulouse-Lautrec (links), Renoir (rechts)



Jean Cocteau (rechts) [Internet]




In 1924 lanceerde hij de Soirées de Paris in het theater Cigale van Montmartre. Daar werden zowel musicals en ballet als poëzie en theater gebracht.

Diverse artiesten namen er aan deelo.a. Jean Cocteau, Pablo Picasso, schilder Georges Braque, de componisten Erik Satie en Darius Milhaud. Zo ontstonden op initiatief van graaf E. de Beaumont een reeks schitterende en ongezien weelderige bals, waar zelfs modeontwerper Christian Dior - vermomd als leeuw – op zekere dag zijn opwachting maakte. De schrijvers Paul Morand, Maurice Sachs, Cocteau, Lucien Daudet (zoon van schrijver Alphonse Daudet), René Crevel, filmregisseur Marc Allégret, geschiedkundige Bernard Faÿ en balletdanser Léonide Massine spraken vol lof over deze bewonderenswaardige graaf.

Etienne de Beaumont. Cocteau staat achter hem.



Portret van Etienne de Beaumont [Internet]



Jean Cocteau

Clément Eugène Jean Maurice Cocteau (1889-1963) zag het levenslicht in een Parijs burgerlijk nest. Zijn grootvader aan vaderszijde is notaris en burgemeester van Melun (bij Parijs) geweest. Het gezin waar Jean bij hoorde, woonde in bij de grootvader aan moederszijde. Die was wisselagent, kunstverzamelaar en groot muziekliefhebber. Materiële rijkdom ontbrak zeker niet, maar de sfeer was verstikkend door vormelijkheid, verveling en verstarring. Cocteaus vader was rentenier en schilderde in zijn vrije tijd tot hij zich in 1898 een kogel door ’t hoofd schoot. Bij het zoeken naar het ‘waarom’ van dit drama veronderstelden sommigen dat hij de banaliteit van een georkestreerd, zinloos leven niet meer verdroeg. Hierna was Jean helemaal van streek. Pas veel later wou hij hierover spreken. Dat gebeurde in het jaar 1963 en dat was ook het jaar waarin hij zelf overleed. Velen herinnerden zich hem als een verwend, nerveus en lastig kind met een zwakke gezondheid. Maar allen wisten ze ook dat hij van theater en concerten was.

Al op de lagere school stond hij op de toneelscène. Door de kennismaking met een bijzonder knappe jongen ontdekte hij op 12-jarige leeftijd dat hij homoseksuele gevoelens had. Het leek hem zowat een ‘openbaring’ en hij verwoordde het zo: "als een verlangen om mooie jongens te kunnen benaderen, evenwel zonder door hen te worden bemind".

Op school deed hij het slecht; enkel in tekenen, turnen en … Duits blonk hij uit. Zijn leraars vonden hem intelligent, maar tevens wispelturig, verstrooid, nerveus. Twee keer slaagde hij er niet in om het baccalaureaat te behalen. Daarentegen schreef hij wél gedichten, ontwikkelde een passie voor theater en was ervan overtuigd dat hem een buitengewone toekomst wachtte. Als jonge dandy viel hij al vlug op en men noemde hem " de frivole prins "

Als rebelse adolescent was hij een vaste bezoeker van de cafés-concerts en daar trad o.a. Mistinguett op.

Affiche van Mistinguett, Casino de Paris (Internet)



Potloodtekening op de muur van een Koksijdse villa



Ondertussen raakte hij bevriend met de schrijvers Lucien Daudet en Maurice Rostand. Er werden voor hem zelfs poëtische middagvoorstellingen ingericht en zijn literaire activiteit werd steeds uitgebreider. In 1911 werd hij ontvangen door de gravin de Noailles, een vrouw die hij verafgoodde. En zo maakte hij kennis met andere letterkundigen zoals Alain-Fournier en Charles Péguy, eveneens met componist Igor Stravinsky. Hij werd voorgesteld aan keizerin Eugénie, echtgenote van de laatste Franse keizer Napoleon III. Via deze weg maakte hij zijn intrede in het artistieke en literaire Tout Paris.

Een week na zijn aankomst in Koksijde schreef Cocteau aan Misia: "Ik heb in de voorste loopgraven de hele Kerstnacht aan u gedacht. Stilte van Bethlehem, geur van een kribbe, schietbestand, de tirailleurs rechtop en ernstig als wijzen, grote sterren van aluminium die helaas het geschut richten! In dit nachtelijk uur ontmoet ik ezels, inboorlingen, bizarre machines, de bijbel en de Apocalypse".

Het 4de Zoeaven

In die dagen warn er vier zgn. ‘historische’ Zoeavenregimenten: het 1ste met rode regimentskleur is in Algiers gelegerd, het 2de met wit in Oran (Noord-Algerije), het 3de met geel in het Algerijnse Constantine en het 4de met blauw in Tunis.

Eind januari 1915 kwam het 4de Zoeavenregiment in het Franse Groupement de Nieuport onder het bevel van generaal Roger Hély d’Oissel. Het bestond uit vier afdelingen, die de loopgraven bemanden (2 Zoeavenregimenten: namelijk het 1ste en het 4de, evenals de brigade marinefuseliers van viceadmiraal Pierre Alexis Ronarc’h). Daarbij nog een achterhoede van 2 regimenten territorialen. Zo’n 18.000 manschappen verdedigden het front vanaf het strand tot aan het dorp Ramskapelle (bij Nieuwpoort).

De volgende maand nam het 4de ‘gemengde ‘ Zoeavenregiment onder leiding van Hély d’Oissel positie in zijn sector van de polder. De soldaten zaten dus tussen de Geleide (waterloop die via Lombardsijde naar IJzermonding vloeit) en de weg naar Oostende (bij de sluizen van de Ganzepoot). Het regiment was (gemengd’ omdat het ook tirailleurs van het 8ste Tunesische Regiment telde. Dit regiment werd in Tunesië samengesteld en bestond vooral uit pieds-noirs (Franse blanke kolonisten). Aan het hoofd stond de 53-jarige luitenant-kolonel Gustave (Emmanuel Eugène) Eychêne uit Toulouse.

Zes maand vóór de komst van Cocteau had dit regiment zich in Lizerne bij Ieper op bijzondere wijze onderscheiden. Op 23 april 1915, om vijf uur ’s morgens, waren in Koksijde twee bataljons opgetrommeld. Ze marcheerden eerst naar Veurne om dan per spoor, samen met hun generaal, tot iets ten noorden van Ieper te worden gebracht. Om 15 uur begon het gevecht.

De Duitsers hadden met een gasaanval een bres in de Franse linies geslagen. Beide bataljons kwamen net op tijd om het gat tussen de Belgen en de schaarse overlevenden van de Franse divisies te dichten. Om 17 uur lukte het hen in om vóór Lizerne en Steenstrate een nieuw front te vormen. Die linie was slechts dun bemand, maar de machinegeweren stonden klaar. De dag erna ondernam één van die bataljons een aanval op Lizerne, maar na slechts driehonderd meter werd hun aanval door vijandelijk machinegeweervuur tot staan gebracht. De overlevenden groeven zich in en kregen een hels bombardement te verduren. De 9de Compagnie leed zware verliezen en dit zweepte de Zoeaven geweldig op. Patrouilles werden uitgestuurd, maakten krijgsgevangenen en konden Lizerne-dorp stevig in handen krijgen. Het 3 de Bataljon kon de volgende dag, nadat de artillerie een korte interventie deed, aanvallen. Onder moordend vuur renden de mannen met hun rode chéchia (typische zoeavenmuts) naar voren en sprongen vanuit het hoge gras in de eerste Duitse loopgraaf. Eenmaal de Zoeaven hun rekening met de Duitsers hadden vereffend, bleef er geen levende ziel meer over...

Op 7 mei organiseerde Hély d’Oissel ter ere van de overlevenden van het 4de Zoeaven, die Lizerne hadden ingenomen, een troepenschouwing. Dit gebeurde in aanwezigheid van prins Alexander de Teck, broer van de Engelse koningin Mary en van Dorothie Feilding. De schouwing ging door aan de voet van Villa Ravensteen - hoofdkwartier van d’Oissel in Koksijde-Bad. De generaal feliciteerde hen voor hun heldhaftig gedrag, vervolgens defileerden de bataljons met een muziekkapel achter hun regimentsvlag. Na hen volgde een indrukwekkend korps van het 1ste Zoeaven- en het 11de Territorialen-regiment, eveneens met muziekkorpsen.

Troepenschouwing op 7 mei 1915, Koksijde (Oorlogsdagboek generaal Hély d’Oissel) Achteraan villa "Zetty"



Generaal Hély d’Oissel (Verz. Michel Piérart)




Dorothie Feilding

Dorothie Feilding stamde af van een Britse adellijke familie. Zij werd in WO I de ‘engel van de Franse marinefuseliers( in de Westhoek. Na een korte opleiding kwam ze in het Munro-ambulancekorps terecht. In september 1914 arriveerde ze in Oostende, waarna ze in Melle actief was en de terugtocht naar Veurne meemaakte. Vanaf 8 oktober 1914 zette ze zich daar in voor het Belgian Field Hospital op het Bisschoppelijk College in de Karel Coggelaan. Het team bestond uit 54 Britten, waaronder 13 dokters en 25 beroepsverpleegsters uit Ierland, Schotland en Engeland.

Dorothie doorkruiste de streek aan het stuur van haar ziekenwagen, die ze Daniel had gedoopt. Steeds vergezeld door haar fox-terrier Charles bracht ze gewonden naar onder meer Koksijde, waar twee hulpposten ter beschikking stonden.

Haar middelbare studie deed ze op een college in Parijs. Daar was ze bevriend met de dochter van generaal Hély d’Oissel en ook met de toekomstige schoondochter van de Belgische Eerste Minister Charles de Broqueville. Ze was een vertrouwelinge van beide belangrijke mannen. De generaal verbleef in Koksijde-Bad en de Eerste Minister in Duinkerke.

Dorothie Feilding kwam in veel oorlogsdagboeken voor:
  • Viceadmiraal Ronarc’h: "Eén van de ambulances wordt bestuurd door een erg mooie jonge miss, die ons in Gent ook al een handje heeft toegestoken … Hoe dan ook heeft ze door haar toewijding en haar totale onverschilligheid voor elk gevaar de harten van alle marins veroverd".
  • Jean Cocteau vertelde in Thomas l’Imposteur en in Discours du Grand Sommeil over de Engelse ambulancierster van de marinefuseliers: "In het Bois Triangulaire (naast de huidige fabriek Assa Abloy in Nieuwpoort) weerklinken geluiden als bij een koninklijke jachtpartij. In Nieuwpoort ligt de begraafplaats van de marinefuseliers naast de vernielde kerk. Verder weg van Nieuwpoort, vanuit de loopgraaf naar Sint-Joris, ontwaar je in de overstroomde vlakte het skelet van een boerderij; die we de Vache Crevée noemen (vandaag café ‘De Toevlucht’ in Sint-Joris). Een jonge Engelse, miss Elisabeth Hart (in werkelijkheid Dorothie Feilding) heeft die naam bedacht. Ze is de dochter van een generaal, die de Engelse troepen in deze sector aanvoert.(wat niet klopt, want is ze de vriendin van Suzanne d’Oissel, dochter van de generaal). Met als dekmantel dat ze voor het Red Cross werkt, rijdt ze met een minuscule ambulance rond en leeft ze tussen marinefuseliers… Elisabeth Hart gedroeg zich als een kwajongen. Ze liep erbij als een matroos, had kort krullend haar rond een engelengezichtje en leek op de moderne amazones uit Amerikaanse films. Niemand heeft haar ooit angstig gezien. Ze reed heen en weer tussen De Panne en de frontlinie. Daar parkeerde ze haar auto om ‘t even waar, zoals ze dit vroeger in Londen gewoon was. De fuseliers vereerden haar als een echte heldin, omdat ze datgene had wat heldinnen vertonen: zelfbeschikkingsrecht, ongehoorzaamheid, drang naar het absurde en het buitengewone".
Dorothie Feilding



met viceadmiraal Ronarc’h



bij haar woonwagen, Oostduinkerke (Musée FM Lorient)




Aan de krijgsraad ontsnapt

Cocteau verbleef 6 maand in Koksijde en werd er diep door getekend. Hij vond daar inspiratie voor twee werken nl. Thomas l’Imposteur en Le Discours du Grand Sommeil. Terwijl Jean Cocteau gewonden bijstond, luisterde hij met interesse naar hun verhalen. Hoewel hij bij de Zoeaven hoorde, voelde hij zich meer aangetrokken tot die jonge Bretoense marinefuseliers. Hij kreeg van hun kapitein toelating om in Koksijde hetzelfde uniform te dragen. Ofschoon het uniform namaak was, riskeerde hij krijgsraad. Hij ontkwam hieraan door tussenkomst van diplomaat Philippe Berthelot, een vriend en secretaris-generaal op het Ministerie van Buitenlandse Zaken; tevens verantwoordelijke voor de Kunstpromotie.

Jean en Misia presteerden het om uitgedost in elegante kostuums van modeontwerper Paul Poiret aan het front gewonden op te halen en zich hierbij te laten fotograferen. In die periode liet Misia in een ruimhartige vlaag haar Rolls-Royce door carrossier Jacques Saoutchik tot ambulance ombouwen.

Ambulance nr. 7 / Veldhospitaal nr. 7

Frans militair plan van februari 1916 (Gemeentelijk archief, Koksijde)



Cocteau noemde deze ambulance het "grootste veldhospitaal van de grote machine". Met ‘machine’ bedoelde hij ‘oorlog’. Uit deze periode zijn er van hem foto’s zowel op het strand als in schuilplaatsen, loopgraven en in de Zeelaan. Het veldhospitaal, de Dune de l’Ambulance van de Zoeaven waar Cocteau werkte, lag aan de zuidkant van de Zeelaan en recht tegenover de Hoge Blekker. Die ligging was ideaal wegens de vlotte verbinding naar zowel het front als naar de hospitalen in het achterland.

De Zeelaan verbond/verbindt Bad en Dorp in noord-zuidelijke richting en werd in 1895 aangelegd. Werd zelfs geplaveid; wat in die tijd een luxe was. Ziekenwagens konden veilig op het harde wegdek halt houden om gewonden uit te laden. Die werden dan op draagberries over zandweggetjes naar de barakken gebracht. Er waren 4 grote barakken, deels van hout en deels van zeil. Verder nog een dozijn kleinere gebouwen alsook verpleeg- en ziekenzalen. In tegenstelling tot vandaag was die zone in de duinen schaars begroeid.

Cocteau op het strand. (Albums Valois)



De ziekenwagen (links)



Cocteau en zijn collega’s (Internet)






In Koksijde-Dorp woonde Cocteau vlakbij de kampementen van zijn geliefde marinefuseliers. Op bovenstaande foto ziet u hem bij zijn ambulance poseren.

De ziekenboeg droeg de naam Ambulance n°7. Gewonde Zoeaven werden daar naar toe gebracht vooraleer ze op transport gingen naar militaire hospitalen waar complexe medische ingrepen werden uitgevoerd. Het gros van het ziekenvervoer gebeurde ’s nachts. Gewonden konden overdag niet worden verplaatst omdat de verbindingsloopgraven onder vijandelijk vuur lagen of omdat Nieuwpoort werd beschoten.

Soms meldde een telefoontje vanuit de commandopost in Nieuwpoort het juiste aantal gewonden, maar meestal ontbrak die informatie. Tijdens het nachtelijke wachten ijsbeerden de brancardiers in de duinen totdat ze met gedempte lichten konden vertrekken. Soms zat een soldaat aan het stuur, maar vaak was het de onverschrokken lady Dorothie. Door allen geliefd was ze "ere" marine-fuselier en aan haar muts werd het lint van de marinefuseliers vastgemaakt.

De brancardiers ondersteunden gewonden die nog konden lopen, maar vaak was het een bloederige vleesklomp die ze op houten draagberries legden. Moeizaam duwden ze die verminkten over zandpaden naar de barakken waar de eerste zorgen werden toegediend. De brancardiers letten er goed op dat ze de schaarse bezittingen van die arme drommels meenamen, vaak het enige wat ze nog bezaten.

Zoeavenbrancardiers (Zoeaaf Raoul Frippier)



President Poincaré en Oorlogsminister Millerand bezoeken de Ambulance n°7 in Koksijde




Onder collega’s

Vanuit Koksijde schreef Cocteau dagelijks naar zijn moeder. Die brieven helpen ons om inzicht te krijgen in Jeans dagelijkse leven. In een brief van 20 december 1915 gaf hij een vrij denigrerende beschrijving van zijn lotgenoten.

Over ene Giraudeau, die hij nog kent van op het college. Dat hij een pinguïn-foetus is; een goeie sul; een brave kerel die aan ‘t front is zonder medeweten van zijn familie. Verder over Pierre Bouvet, leider van het konvooi, die hem aan een kamer bij het postkantoor helpt en die hem vaak een handje toesteekt. Over deze geen kwaad woord, wél de vermelding dat hij een goede pianist is.
Dan nog over Louis Juge, die zich Ludovic de Juge laat noemen, drager van het Oorlogskruis en van een haarstukje. Deze Louis heeft "een oogprothese van tanden-porselein en tanden van oog-porselein"; hij is een tafelschuimer en een kwaadspreker.
Echt grof over Duveau, luidruchtig, vuil, een echt varken, "Etienne zou dat vuile beertje, die kale zuigeling, die stinkbom naar Thessaloniki moeten sturen". Dan Aubert, die zijn brieven eindigt met Ma poupoule, je bibise ta boubouche, ton gros patou (Poepoeleke, kuskuskus op je momondje, op je dik kokontje).
Rossolin, middelmatig, schraal, ziekelijk.
Tenslotte nog een lichtgelovige Brit die Boulton heet. En om te eindigen luitenant Pesty, die er uitziet als een straatjongen met vriendelijke, smachtende ogen maar eigenlijk een vulgaire kerel blijkt te zijn.

Niemand hoorde echt thuis in Cocteaus verfijnde wereld.

Van bij het begin vroeg hij zijn moeder hem een goed fotoapparaat, een aanzetstaal voor zijn scheermes, zoetigheden van het Maison Hédiard (luxe-kruidenier in Parijs), een zaklantaarn met reservebatterijen op te sturen. Hij wou voortdurend nieuwe spullen: slaapzak, kousen, zakdoeken…

Kodaktoestel (Autographic Junior nr. 1 met film 6 x 9) van Jean Cocteau en enkele van zijn beelden.





Koning Albert

Op de terugweg van Duinkerke kreeg Jean op 24 december 1915 met zijn ziekenwagen motorpech in De Panne. Terwijl hij zich over zijn gereedschapskist bukte, hoorde hij achter zich iemand zeggen: "Het verbaast me dat ik geen antwoord van het Oorlogsministerie krijg." Dan blijkt dat het koning Albert is die tegen zijn adjudant spreekt. Jean beschreef de vorst: "Klassiek van smaak, met lorgnet, ziet eruit als een sympathieke wiskundeleraar".

Kerst 1915

Cocteau verborg zijn wagen in een loods in Nieuwpoort-Bad en wou de kerstnacht in de kelder van de hoofdgeneesheer doorbrengen. Het was er warm, heet zelfs. Het artsenkabinet, waar ook twee luitenanten verbleven, was een wonder van vernuft en vreemde luxe. Zo’n luxe aan het front werd verzameld tijdens talrijke plunderingen en waren dus bijna ‘officiële’ diefstallen.

Cocteau bracht twee flessen Sauternes en een flinke hoeveelheid foie gras mee voor de twintig aanwezige Zoeaven. Die gaven hem een ovatie en bedankten hem met een ere-chéchia. De gelegenheidsfeestzaal was stemmig versierd en baadde in kaarslicht. Alle Zoeaven hadden als kerstgeschenk een blauwe drinkfles gekregen en die was met Cognac Fine Champagne gevuld.

Net toen ze aan tafel wilden gaan, werd een tirailleur met gebroken arm binnengebracht. Cocteau bracht hem naar Zuydcoote en beloofde spoedig terug te komen. De rit verliep zoals in Amerikaanse films: slagbomen aan spoorovergangen die ze zelf openden en sloten, schildwachten die uit het niets leken op te duiken, een sanatorium in diepe slaap. Hij leverde zijn menselijke vracht af en haastte zich terug. Opnieuw in de feestzaal van Nieuwpoort-Bad vloog de deur plots open en het lijk van een onfortuinlijke korporaal werd binnengebracht. In de kleren van de dode stak een foto van Lady Dorothie.

Er heerste een speciale kerstsfeer onder het bleke maanlicht. Sommige officieren hadden gewild dat dit feest nooit zou ophouden. Drie mannen besloten naar de eerste linies te gaan om te zien of de Duitsers zongen. Jean trok een zoeavenuniform aan en het groepje ging op pad. Ze ontmoetten eerst vier schildwachten, die aan de IJzeroever de wacht hielden en trokken dan over de pont Joffre (de wankele drijvende loopbrug) over de IJzermondig.

Aan de overkant begon het front, dat honderden kilometers verder in het Griekse Thessaloniki eindigt. Met z’n drieën doken ze in de catacomben, die Cocteau een Magic City noemde. Ze vorderden door lichtroze zandbermen en kniehoog water. Dit toont aan dat de groep niet in de duinen liep maar in de sector van het 4de Zoeavenregiment. Dus in zijn eigenste regiment. Hij beschreef een ondergrondse stad met gangen, hokken en krotten die je soms door een lichtspleet kon waarnemen. Elke gang droeg een naam: zo had je de ‘Kapitein B-straat, de ‘Babazzun-boulevard’ (naar de Algerijnse Bab-Azounstraat), de ‘Vier Lijken-laan’ etc. Het trio bereikte de voorlinie op zowat honderd meter van de vijand. Doodse stilte. ’t Was vier uur. Ze waadden zo geruisloos mogelijk verder door het water en bukten zich als hun helm boven de zandzakjes uitstak.

Ze geraakten tot aan de eerste linie. Om de tien meter stonden tirailleurs op wacht, rechtop, gewikkeld in kranten en schapenvachten, met touw bijeengehouden. Het zijn goumiers, Marokkaanse hulptroepen. Cocteau merkte op dat ze zich niet eens omdraaiden, net zomin als ze dat zouden doen in de Moorse cafés van Blida. Ze bespiedden de Duitsers, die hen ook beloerden. Er was oogcontact. Cocteau vond die situatie zowel grandioos als waanzinnig. Hier lagen Duitsers op slechts twintig meter afstand. Cocteau liep in een plas, een tirailleur draaide zich om en keek hem indringend aan met de vinger op de lippen. Een luitenant raakte zijn schouder aan en fluisterde in zijn oor: "Ze zijn op acht meter!". Op acht meter van de vijand! De Duitsers zwegen. Ook de Fransen zwegen. Het was Kerstbestand. Cocteau noteerde: "Die tirailleur is net Melchior in de kribbe die aan de herders teken doet dat ze moeten zwijgen".

Gruwel en zucht naar ontspanning

Pierre Amette was aalmoezenier bij de Zoeaven. Cocteau zag hem vaak en fotografeerde hem o.a. op de pont Joffre. Amette gidste hem graag door de doolhof van gangen en tunnels in de polder.

Pierre Amette op de pont Joffre met achteraan het staketsel van Nieuwpoort-Bad.(foto Jean Cocteau)



Pierre Marrast (1884-1918), commandant van de 3de Compagnie van het Bataljon marinefuseliers, nodigde Jean op 24 januari 1916 uit voor een thé-tango in het hotel Terlinck in Koksijde.

‘s Morgens nam Etienne de Beaumont hem naar Duinkerke mee. Ze ontmoetten er Francis de Croisset, schrijver van lichte komedies, romanschrijver en librettist. Zijn echte naam was Franz-François Wiener. Hij kwam uit een joods-Duitse familie, die in Brussel woonde. Zijn oom Léopold Wiener was burgemeester in Watermaal-Bosvoorde van 1872 tot 1891. De echtgenote van Croisset/Wiener heette Marie-Thérèse de Chevigné en verbleef in Parijs in hetzelfde gebouw als de familie Cocteau.Trots vertelde Franz dat hij was uitgenodigd om de volgende dag in villa Ravensteen (Koksijde) te souperen met generaal Hély d’Oissel.

De Duitsers startten die dag een intense beschieting, gevolgd door een zware aanval. Ze wilden de noordelijke IJzeroever vernielen en zo de Zoeaven naar de overzijde jagen. Een poging die, net zoals die vorige van 9 mei 1915, mislukte. Cocteau, die nog steeds in Duinkerke verbleef, kreeg tegen zestien uur opdracht dringend naar Koksijde terug te komen. De Duitse aanval was net begonnen en er waren ambulances nodig. Croiset leende hem zijn wagen. De linies stonden in brand en daarmee verpestten de Duitsers de thé-tango en het feestje van kapitein Helbert. "Andere dans, andere muziek", schreef Cocteau.

Het 4de Zoeaven onderscheidde zich nogmaals, want het zwaarste treffen speelde zich in hun sector af. Op één enkele dag lieten negenhonderd soldaten er het leven. Generaal Hély d’Oissel stelde een lange lijst eervolle vermeldingen op. Onder hen soldaat René Bador, op wiens lichaam volgende brief werd gevonden: "Dit is mijn testament. Mocht ik tijdens de dienst voor Frankrijk sneuvelen, zijn dit mijn laatste wensen: gezond van lichaam en geest laat ik heel mijn bezit aan mijn moeder, ook het huis van mijn grootmoeder dat ik bij mijn meerderjarigheid krijg … Ik wens een godsdienstige plechtigheid en bijzetting in de familiekelder in Besmont. Wees niet bedroefd. Ik sterf voor het vaderland, wat kan er mooier zijn?"
Bador was eenentwintig toen hij stierf. In februari werd aan de rand van Koksijde-Bad, richting Oostduinkerke, een kamp gebouwd en het kreeg de naam Camp Bador.

René Bador en zijn ‘escouade’



Aanvalsschema van 24 januari 1916 (Generaal Hély d’Oissel)




De Zoeaven vroegen Cocteau iets over hen te schrijven, maar hij had het te druk. Tijdens de maand januari kreeg Cocteau veel bezoek van Zoeaven van het 4de Regiment. Ze vroegen hem hulp in het klaarstomen van een toneelstuk, dat in kamp Ribaillet, tussen Oostduinkerke-Dorp en Nieuwpoort-Stad, zou worden opgevoerd. Cocteau schreef aan Gabriel Astruc, beheerder van het Théâtre des Champ-Elysées, om een bekende acteur te sturen: "Bewijs mij en de Zoeaven een grote dienst. Onze soldaten organiseren een rondreizend theater dat zal optreden tijdens de aflossing van de linies. We hebben wel wat artiesten, maar een nijpend tekort aan echte sterren. Het zou fantastisch zijn mochten een aantal vedetten aantreden, bijvoorbeeld Dranem (1869-1935 zanger en cabaret-artiest). Als er echter ook een vrouw komt, misschien Flory of Mistinguett is dat geweldig, maar het is vrouwen verboden op te treden in onze vulkanische omgeving. Graag uw medewerking. Ik werk en schrijf midden het zoeavenvolk, dat u bij deze laat groeten".

Mistinguett is echter nooit naar Koksijde gekomen. Ze kwam wel voor tussen een aantal potloodtekeningen, die de poilus op de muren van een villa in Koksijde-Bad maakten. Een nog bewaarde tekening schetst haar boven het opschrift Moulin Rouge en dit toont hoezeer ze in de hoofden van soldaten leefde.

Op 31 januari 1916 vroegen de zoeaven Cocteau om in hun theater te declameren, waarop hij antwoordde: "Aan zo’n publiek kan je niks weigeren."

Gekonkel

Kolonel Richaud, met snor (Internet)



Op 4 februari 1916 vroeg luitenant-kolonel Richaud wie een gedicht kon schrijven om dit op een groot feest ter ere van het 4de Zoeaven te laten voordragen. Richaud werd door zijn mannen Réchaud (kachel) genoemd omdat hij zo actief was. Deze bedachtzame, hartelijke Marseillais met grote snor werd door zijn manschappen op handen gedragen.

Yvonne Sarcey (romanschrijfster, getrouwd met Adolphe Brisson, journalist et toneelcriticus) schrijft in haar kroniek Croix-Rouge Française - Union des femmes de France van 30 januari : "M. Boucher, hulparts, 4de Zoeaven, 4de bataljon, sector 131, vraagt castagnetten, een gitaar en een fluit. Dit verzoek charmeert me des te meer omdat het mee ondersteund is door de dichter Jean Cocteau, soldaat van het 4de Zoeaven".

Die tekst ergert enkele officieren mateloos, omdat ze ten onrechte denken dat Cocteau heeft getekend met J.C. van het 4de Z.. Op 5 maart, meer dan twee maand later, verscheen een rechtzetting: "Jean Cocteau, in dienst bij de ambulance van de hulpdienst, behoort niet tot het 4de Zoeaven maar is verpleger van het Rode Kruis. Hij verzorgt soldaten van dat regiment en daarom had hij ons hen aanbevolen. We hebben ons vergist".

Achteraf zal de kolonel toegeven dat deze rechtzetting onhandig en onrechtvaardig was en dat alles op een misverstand berustte. Maar het hek was van de dam. Cocteau raakte overtuigd dat er in zijn papieren werd gesnuffeld om hem bij de Zoeaven te discrediteren. Etienne de Beaumont, die van het incident had gehoord, bereidde een herschikking van zijn team voor. De ene collega na de andere werd overgeplaatst, maar Cocteau werd ontzien.

Bernard Faÿ (1893-1978, schrijver, Oorlogskruis 14-18 van Verdun) schreef: "De ambulance-sectie van het leger wordt door artiesten bevolkt. Het lijkt wel een rondtrekkend circus". Dit stoorde Etienne de Beaumont geweldig. Het veelbesproken optreden had dan op 17 februari toch plaats. Cocteau bleef er uit protest weg.

De Zoeaven droomden van een filmzaal en Cocteau veronderstelde dat Pathé of Gaumont blij zouden zijn als zij hun diensten konden aanbieden. Voor zover bekend waren in Koksijde nooit films te zien, maar wel talrijke theatervoorstellingen.

Cocteau was op 27 februari 1916 in de zoeavenpost van Nieuwpoort-Bad. Hij had met de kolonel in de loopgraven geluncht. De jonge luitenant, die achter het gekonkel met de Annales zat, was er ook bij. Nors negeerde hij Cocteau tijdens heel de maaltijd.

Hierna stelde de hoofdgeneesheer voor via een twee kilometer lange gang naar het hoofdkwartier van de commandant te lopen. Plots botste Cocteau tegen een onbekende, die uit tegengestelde richting kwam en daarvan maakte hij een tekening.

Die onbekende was Adolphe Brisson, directeur van de Annales. Hij was door burgers en een gids van de stafchef vergezeld. Wat een toeval! Een diepontroerde Brisson omhelsde Cocteau. Later noteerde Cocteau hierover: "Er worden aan de bezoekers geen erge dingen getoond en men laat hen geloven dat ze de linies echt doorkruisen. Hilarisch is dat ze hun gehelmde hoofden hard tegen de gewelven van rondhout stoten en builen oplopen: de arme Brisson zal die overal met grote trots kunnen tonen. De kolonel lachte: "Zeg, als we niks willen tonen, tonen we ook niks."  De anekdotes van Cocteau hadden vaak een hoog vaudeville-gehalte.

In de loopgraaf met Adolphe Brisson (Brieven aan zijn moeder)



Portret van A.Brisson (Internet)




In maart zette Etienne de Beaumont de zuivering in zijn groep door.

Vanaf eind maart tot begin mei 1916 was Cocteau met verlof in Parijs.

Picasso, die hij in december 1915 net voor zijn vertrek naar België had leren kennen, bezocht met hem uitgebreid Montparnasse en tekende op 1 mei een portret van Cocteau in uniform.

Cocteau door Picasso, 1 mei 1916



Olga en Pablo Picasso links, Cocteau rechts, 1918 (Internet)




Cocteau keerde op 7 mei naar Koksijde terug.

Groenendijk

Uittreksel uit Le Discours du Grand Sommeil: Cocteau zat bij een gewonde achter in een ambulance. Zijn vriend Gabin zat aan het stuur en het tafereel speelde zich nabij Groenendijk in Oostduinkerke af: "Kapitein! Kapitein! We zijn er bijna. Wat een slechte weg! Al die kuilen!"

De berrie botste voortdurend tegen de wand. Ik kon de zwaargewonde met een kogel in de buik niet vastmaken. Kapitein! Ik hield zijn zweterige hand vast, voelde zijn polshorloge. "Heb medelijden. Maak me af. Met mijn revolver. Heb medelijden". "We zijn er bijna, kapitein". "Mijn vrouw, mijn vrouw, je moet…". "Zwijg, zeg niks meer, vertel het in de ambulance van Koksijde-Dorp". Eerst moesten we de weg verlaten waar granaten… Poef! Vier schrapnels.

De gewonde zag bleek; zijn handen en snor trilden. "Lig stil, kapitein, we zijn er bijna". "Waar zijn we?". "Groenendijk". "Nog niet verder? Ik zal er nooit geraken, maak me toch af". "Dorst".

Hij mocht niet drinken en wipte omhoog! Ha, ik ging op zijn benen zitten zodat hij niet op de grond kon vallen in die warboel van ijzer, hout en eetgerei. "Gabin vertraag! Gabin! Gabin!"

Ik bonkte op de wand, maar hij hoorde het niet. Hoe zou je ook maar iets kunnen horen? Dit stuk loopgraaf van korporaal Mabillard was gevaarlijk, want de Duitsers konden je zien. Er vielen hier al vijf slachtoffers. Goede God, wat een schok! Hij zei niets meer, reutelde, klemde zich aan mijn jas vast. "Kapitein hou vol!" Een kind dat man werd en een man die soldaat moest worden...

Ik vond er geen woorden voor. Ik zou hem willen verlossen, helpen sterven. "Mijn vrouw". "Zwijg, ‘t is voor uw goed. U moet erdoor komen. Ik breng u naar het hospitaal, naar een proper bed, bij vrouwen. Uw vrouw". "Oh! wat een schok. Ik kan niet meer. Ik kan niet meer. Ik heb dorst".

Mijn ogen gewenden zich eindelijk aan het donker : ik zag zijn verrekijker, zijn laarzen, zijn uniform dat door Rodrigue in de hulppost was opengescheurd. Zijn fiche, zijn kaartenetui. "Kalmeer. Had ik nu toch maar morfine". Kalm, kalm, kalm. De weg werd beter.

Gabin had links moeten afslaan, dat was wel omrijden maar een betere weg. Zijn helm tolde rond als een grote mosselschelp. Ik kreeg een migraine-aanval. Het stonk in het donker: hij heeft zeker een blaasperforatie. Hij was gekalmeerd. Heel kalm. Zo kalm. Dood».

Overleven in Koksijde

In januari 1916 schreef Cocteau aan Misia Godebska : « We wassen ons met stinkend water en slapen in grote kleerkasten, U moest eens weten hoe uw tederheid me deugd doet! Zend zoetigheden voor mijn Zoeaven – er is hier werk voor een Jeanne d'Arc – Kom naar hier. Vraag Berthelot toestemming om te mogen fotograferen».

Uit Le Discours du Grand Sommeil: "De kantine lag op de weg tussen Nieuwpoort-Stad en Koksijde-Dorp en bevooraadde de reservetroepen. De rokende alchimisten-gaarkeuken serveerde langs de weg liters zwarte koffie en punch, zodat de manschappen konden bijtanken. Negen vrijwilligers losten mekaar voortdurend af. Ze hadden de graad van onderluitenant opgeplakt gekregen en stonden onder het waakzaam oog van een echte onderluitenant. Ze verbleven in Koksijde-Dorp in een huis dat op een schuilplaats van schurken leek. Alle huizen uit die tijd leken trouwens op schurkenplekken, vooral die in de half vernielde oude villawijken van Koksijde-Bad.

In vogelvlucht leken Nieuwpoort-Stad en Bad, Koksijde-Bad en Dorp met elkaar verbonden door een verwrongen spinrag van wegen. Tussen Koksijde-Bad en Nieuwpoort-Bad had je duinen. Tussen Koksijde en Nieuwpoort-Stad lagen akkers, boerderijen en een bos, dat Bois Triangulaire werd genoemd. Schijnbaar totaal verlaten maar ondergronds wel druk bewoond.

De Engelse en Franse artillerie benutte samen de duinen. De Zoeaven en de Tirailleurs bezetten de loopgraven aan de IJzermonding. Tenslotte bewaakten Bretoense marinefusiliers het front bij Sint-Joris dat tijdens de slag aan de IJzer ten koste van zware verliezen was veroverd. Eenmaal op rust vonden Zoeaven en marins elkaar weer in oude hotels en woningen in Koksijde-Bad. Van de ruïnes van beide Nieuwpoorten gaven alleen kelders beschutting aan officieren en hulpposten van de legerkorpsen. Die twee godverlaten puinhopen en het omringende platteland verborgen een ongelooflijk labyrint van onderaardse galerijen. De manschappen verplaatsten er zich als mollen. Als je in Koksijde de loopgraven binnenkroop kon je in de eerste linie door een opening naar buiten zonder daglicht te hebben gezien. Sector 131 was wel rustig. Een onuitgesproken akkoord verbood te schieten op Oostende zodat de vijand niet zou schieten op De Panne, waar de Belgische koning en koningin nabij hun troepen leefden. De prinsjes verrukt waren over een leven vol verrassingen in dit naar hun ogen charmant vakantieverblijf.

Plots weerklonk wonderlijke muziek in het donker: de Nouba (Arabisch-Andalousische muziek) van de Tirailleurs Nègres, die door Koksijde-Dorp trokken. Tijdens de Nouba wordt een Afrikaanse fluit, de galoubet, bespeeld. De soldaten imiteren haar nasale klank door hun neus dicht te knijpen en met een kopstem te zingen terwijl ze op hun adamsappel kloppen. Er weerklinkt een hoge begrafenismelodie. Je zou gezworen hebben dat je de stem van Jezebel hoorde, de koningin van Israël. Trommels en klaroenen beantwoordden die stem.

De troepen naderden zoals de stoet van de Ark des Verbonds naar Jerusalem. De nègres kwamen van Duinkerke, versuft door kou en vermoeidheid. Ze hadden zich ingeduffeld met halsdoeken, manteltjes en handschoenen zonder vingers. Ze droegen tassen, gamellen, kogelriemen, wapens, lichaamsdelen van dode vijanden, amuletten, halskettingen van goedkoop glas en armbanden van tanden. Hun onderlichaam marcheerde, maar hun bovenlichaam danste op maat van de muziek. De muziek gaf hen steun en verhief hen.
Hun hoofden, schouders, armen en buiken bewogen als door wilde opium gewiegd…"

De ram van de tirailleurs



La Nouba (still uit de film Thomas l’Imposteur) scène uit…




Met verlof in Boulogne

Cocteau ging van 1 tot 10 juni nog eens op verlof. Ditmaal naar Boulogne-sur-Mer waar hij Valentine Gross trof. Deze surrealistische kunstenares bewoog zich in dezelfde kringen als Cocteau en had hem leren kennen toen ze kostuums van de Ballets Russes ontwierp. In 1919 huwde ze met kunstschilder Jean Hugo, achterkleinzoon van Victor Hugo.

Ze had voor Jean een kamer gereserveerd in het hotel Dervaux in de hoofdstraat. Zij zelf woonde enkele straten verder bij haar moeder voor wie ze, net als Cocteau, een grenzeloze liefde koesterde. Dat gevoel bracht beiden ooit samen. Hij voelde zich opperbest in Boulogne, ver van het front. Hier kon hij eindelijk genieten van de zon, een balkon, een pyjama, een bad, uitstekende maaltijden en een zetel, een zitmeubel die naam waardig.

Hij was blij ver van Koksijde te vertoeven, "een dorp dat hem haatte maar hem ook met een luidruchtige navelstreng vasthield". Desondanks bleef zijn creatie in wording, een gedicht over de sector 131, door zijn hoofd spoken. De Beaumont bleek niet op de hoogte van het vertrek van zijn beschermeling en het verontrustte hem, vooral omdat Bouvet, die niet de ‘grote baas’ was, dit verlof had toegestaan.

Cocteau miste bijna de komst aan het front van Loïe Fuller, die op 10 juni in De Panne optrad. Mary Louise Fuller, een Amerikaanse danseres, woonde sinds het begin van de eeuw in Frankrijk. Ze was de muze van Toulouse-Lautrec, de ster van de Folies-Bergères en voorloopster van de Art Nouveau-dansstijl. Cocteau beschreef haar naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1900: "Van heel die warrige en stofferige kermis heb ik maar één levendige en brandende herinnering: die aan Madame Loïe Fuller. Ik kan onmogelijk vergeten hoe die vrouw meters soepele sluiers met stokken beweegt, staande op een glazen valluik. Duister, actief, onzichtbaar als een horzel in een bloem, schudt ze als een orchidee het licht en de sluiers om zich heen. De stof rolt, stijgt op, opent zich, bromt, draait, zweeft, verandert van vorm zoals klei in de handen van een pottenbakker."

Opium

De opiumverslaafde (Jean Cocteau)



Op 11 juni - intussen weer in Koksijde - noteerde Cocteau: "Ik ga aan ‘t werk, enige troost tegen een inerte catastrofe die je kan sussen met rode papavers".

De papaver van opium, een papaver die doet inslapen. Hij zal later verklaren dat het opiumgebruik voor hem hetzelfde betekent als schrijven en tekenen.

Zijn partner Raymond Radiguet, die Cocteau leerde kennen toen hij pas vijftien was, biseksueel, met depressieve neigingen en door Cocteau ook aan opium verslaafd, zal in december 1923 op twintigjarige leeftijd overlijden ten gevolge van een niet-gediagnosticeerde buiktyfus. Stervend ijlde hij: "Ik ben doodsbang! Over drie dagen word ik gefusilleerd door de soldaten van God." Coco Chanel betaalde de hospitalisatiekosten en de uitvaart. Sinds 1912 was ze een vriendin van Cocteau. Tijdens een ontwenningskuur 1928 zal hij Opium schrijven.

Cécile Sorel

Actrice Cécile Sorel



Patriottische reclame voor Bourgeois



Latere foto met Jean Cocteau




Het lukte Cocteau om de grote actrice Cécile Sorel naar België te halen! Ze nam de trein Parijs-Duinkerke op 15 juni 1916. Ze was 43 jaar en lid van de Comédie Française sinds 1901. Ze was de eeuwige verloofde van de schatrijke Amerikaanse architect Whitney Warren die haar overal vergezelde. Warren werd in 1928 de architect van de nieuwe Leuvense universiteitsbibliotheek. Bij de groep artiesten hoorden nog Beatrix Dussane van de Comédie Française, Carlotta Zambelli en Antonine Meunier die dansten aan de Parijse opera en Lucy Isnardon, de verleidelijke sopraan van de Parijse opera.

Op de 17de werd dit puike gezelschap met veel luister en met een optocht van marine- fuseliers in De Panne ontvangen. Generaal Hély d’Oissel wou dat de hele troep logeert in het Terlinck hotel. Cocteau zag het met lede ogen aan: "Feesten, champagne, auto, Nieuwpoort. Nog een boeket bloemen, weer een optocht, weer omhelzingen, kelders. Cécile bij dageraad met een verknalde stoffen helm, een beetje zoals een kapitein van de Territorialen, hoge pieten en stiekeme wandelingen tot vlak bij de Duitsers"
.
In het kamp Bador te Koksijde-Bad kwam er een optreden in aanwezigheid van de Prins de Teck en de Belgische vorsten. De zaal zat bomvol en de poilus waren dolgelukkig. Cocteau bekeek het allemaal : "Cécile steekt haar neus in het boeket rozen en heeft een lint van de marinefuseliers om de hals. Cécile zit in een boom en breekt de telescoop van de kolonel. Cécile zingt om 2 uur ’s morgens onder vrienden Sambre et Meuse. Cécile volgt met Cocteau vanop het terras van kolonel Richaud een artilleriebeschieting. Cécile poseert met muts met rode pompon en een bloem in de loop van een geweer. Cécile berispt de poilus, die met bajonetten gaten snijden in de tent om haar in haar geïmproviseerde loge te beloeren. Cécile zit aan het hoofd van de tafel van de generaal".

De dochter van de tamboer majoor



De Marseillaise



De toneelzaal (film Thomas l’Imposteur)




Cocteau verwerkte deze koldereske situaties in zijn Thomas l’Imposteur. Hij was scherp voor al die burleske circustoestanden in Barnum-stijl: "Sorel-parfum doet de sector heerlijk ruiken, maar die aanstellers maken het steeds bonter met hun Marseillaise-gekweel, hun lesjes in heldendom en onnozele blijken van troost. Er is niets wat een poilu kwader maakt en het zaakje loopt bijna slecht af. Maar ze hebben niks door en vertrekken blijgezind. Behalve dan de van Marseille afkomstige Jacques Isnardon, professor aan het Parijse conservatorium, die ze in de duinen van de generaal hebben vergeten".

Heel deze tot de verbeelding sprekende episode gaf Jean Cocteau uiteindelijk toch meer krediet bij de marinefuseliers en de Zoeaven.

De stortbaden en het einde van het avontuur

Sanitaire voorzieningen van de Franse soldaten (Foto’s : Jean Cocteau)





De medische dienst beschikte over een badinrichting aan het kanaal Wulpen-Nieuwpoort in Wulpen: honderd soldaten konden er zich in één uur tijd wassen. Cocteau wou "de soldaten graag verwennen met een bad". Hij fotografeerde ze met het Kodak toestel dat hij van zijn moeder had gekregen. Hij schreef ‘Douche’ met hoofdletter, wat aantoont hoe belangrijk dit voor hem was.

Afbeeldingen van Goumiers (Internet)





Op maandag en vrijdag waren de douches van de zoeaven-ziekenboeg in de Zeelaan open. Cocteau vermeldde in Le Discours du Grand Sommeil: "De dodenfabriek heeft een sanitaire dienst. Elke dag gaan tweehonderd ter dood veroordeelden naar die douche. Tweehonderd beesten, volledig naakt op hun armband met legernummer na. De jassen en helmen worden in ketels schoon gekookt. De helmen lijken op mosselschelpen. Er worden grappen gemaakt in dialect… Ze verzetten zich bijna allemaal, omdat ze zo’n watervrees hebben. Ze willen hun hemd aanhouden maar de marinefuseliers kennen de waarde van zoetwater maar al te goed: dat respecteren ze als een maagd op het zeilschip… Als de zwarte soldaten aan de beurt zijn, is het een echte ramp. Ze weigeren zich naakt te vertonen en verzetten zich uit alle macht. Zelfs half dood bedenken ze vooral hoe ze hun geslacht kunnen verbergen. De Zoeaven daarentegen halen na de douche kwajongensachtige fratsen uit en kletsen met z’n allen terwijl ze elkaars meterslange buikband omwikkelen. Dan zetten ze hun chéchia op. De wijze van dragen van zo’n hoofddeksel verschilt per regiment. Bij het 4de Zoeaven bedekt ze het rechter oor en wordt ze laag in de hals getrokken. Een plukje haar steekt uit. Bij het 3de zit die achteraan, wel met de oren bloot. Het 2de draagt ze op het hoofd, op beide oren en met de kwast naar achteren. Het 1ste Zoeaven doet het net zo, maar laat de oren vrij".

Sanitaire voorzieningen van de Franse soldaten ( Foto’s: Jean Cocteau)





De Beaumont, die vaak naar Koksijde kwam om het werk van zijn team te controleren, schreef dat "hij zich heeft moeten weren om het leven van onze arme poëet te redden net voordat hij door Marokkanen zou worden doodgeslagen". Dit weinig verheffende voorval gebeurde in Koksijde. Cocteau werd betrapt, terwijl hij een "te intieme belangstelling" toonde voor een piepjonge Noord-Afrikaan.

Normaal had Cocteau na het vertrek van het gros van het team in Koksijde moeten blijven. Maar dit was de druppel, die de emmer deed overlopen en meteen ook de reden waarom hij op 24 mei 1916 zonder pardon en onverwacht werd overgeplaatst naar de sector Amiens. Daar waren er namelijk geen Noord-Afrikanen te bekennen, enkel Franse poilus … Eigenlijk was hij de tegenpool van alles waar poilus voor stonden: Cocteau toonde zich als een mondaine Parijse dandy, homofiel met pedofiele neigingen en opiumverslaafde …

Op 24 juni 1916 kwam er zo in mineur een definitief einde aan zijn Koksijds avontuur en trok hij hierna naar Amiens.

Koksijde – dorp

Op de zuidmuur van de kerk in Koksijde-Dorp zijn twee herdenkingsplaten aangebracht. De grootste plaat prijst de moed van het 4e Zoeaven en er worden tien namen vermeld. Daarvan zijn er vijf samen in Lombardsijde gesneuveld.

Hun generaal Hély d’Oissel schreef: "Op 9 mei 1915 bedienden ze een machinegeweer en maaiden Duitse aanvalstroepen weg, totdat hun post volledig werd omsingeld. Ze hebben tot het uiterste geschoten, vooraleer ze een lijf-aan-lijf gevecht aangingen. Ze zijn eervol naast hun geschut, in hun gevechtspost gesneuveld: sergeant Parent, korporaal Georges, korporaal Trion, soldaten Bourdeau en Cestier van het 4de Zoeaven".
Op die negende hadden de Duitsers vanaf 4 uur ’s morgens op het hele front een aanval aangevat dat met een intens beschieting begon. De Fransen verloren hierbij eenendertig officieren en achthonderdvijftig soldaten. De Duitsers slaagden uiteindelijk niet in hun opzet en lieten vijftienhonderd lijken in de prikkeldraadversperring achter.

Over de Zoeaven Bridou en Boucher noteerde de generaal: "Ze zaten in een zwaar beschoten voorpost en werden onder zand bedolven; ze hebben zich er uitgewerkt en zijn ondanks de vele granaten eervol op hun post gebleven totdat ze beiden werden gedood". Geen van deze mannen liggen nu nog in het Carré Français, het Franse militaire kerkhof in Koksijde-Dorp.

Een tweede, kleinere plaat is gewijd aan Jean Stolz, een jeugdvriend van Jean Cocteau. Aanvankelijk wou Cocteau Le Discours du Grand Sommeil opdragen aan het 4de Zoeaven met wie hij de loopgraven deelde. In het bijzonder aan zijn jeugdvriend onderluitenant Jean Stolz, die op 7 september 1915 sneuvelde. Hier een passage uit die opdracht: "Op een avond wandelde ik naar de loopgraven van voorste linie en luitenant T. zei: «Kijk, daar werd onze arme Stolz gedood" en hij wees naar een hoop legertassen vlakbij een guitoune (Magrebijns jargon voor een tent). Stolz? Welke Stolz? «Luitenant Jean Stolz». Maar dat was mijn speelkameraad! Ik was Stolz uit het oog verloren en hier in België, in die Heilige Stad, vernam ik zijn overlijden. Slechts één dag vooraleer hij met verlof zou gaan. Hij was een echte durver, charmant, roekeloos op patrouille, altijd goed gehumeurd, met een enorme portie lef wat door de Zoeaven boven alles gewaardeerd werd".

Jean Stolz stierf op 25 jarige leeftijd, net drie maand vóór de komst van Cocteau die er zijn graf aantreft. Aanvankelijk in het Carré Français van Koksijde begraven, maar zijn familie liet het stoffelijk overschot later overbrengen.

Uit het Gulden Boek van generaal Hély d’Oissel: "O-Luit STOLZ: Op zijn vraag overgeplaatst naar de cavalerie van de Zoeaven, voorbeeld van de beste leiderskwaliteiten en moed. Eervol gevallen toen hij als waarnemer een vijandige granaatwerper wilde lokaliseren".

Vermelding van Stolz in het dagorder van de Brigade dd. 13 september 1915: "Gaf blijk van de grootste toewijding door tijdens een hevige beschieting gewonde zoeaven in de loopgraven ter hulp te snellen. Is steeds uiterst koelbloedig geweest tijdens de organisatie van elk aspect van de strijd".

Vermelding in het dagorder van het Franse leger op 20 september 1915: "Stolz Jean, onderluitenant van de 43e Compagnie. Verbleef vanaf de mobilisatie aan het front. Is op eigen aanvraag van de Cuirassiers naar de Zoeaven overgeplaatst. Was steeds een voorbeeld van de hoogste militaire kwaliteiten, van durf en koelbloedigheid. Toen op 9 september 1915 een extreem zware beschieting losbarstte, is hij persoonlijk de lokalisatie van de vijandelijke batterijen gaan verkennen en werd op zijn post gedood toen het vuren afzwakte. Hij sterkte het moreel van zijn mannen waardoor ze de vijandelijke aanval zouden weerstaan".

Epiloog

Thomas l’imposteur

In 1922 geeft Jean Cocteau een roman uit, Thomas l’Imposteur, Thomas de Bedrieger. Het werk heeft een sterke autobiografische inslag en verwijst naar zijn belevenis in Koksijde.

Het hoofdpersonage is Guillaume Thomas, geïnspireerd op Raoul Castelnau die hij in het begin van de oorlog ontmoette. Deze laatste misbruikt zijn familienaam en laat zich doorgaan voor een neef van generaal de Castelnau, een vertrouweling van maarschalk Joffre… Raoul is dus een bedrieger… Guillaume laat zich Guillaume Thomas de Fontenoy noemen.

Er zijn nog andere paralellen met Cocteau. Guillaume is ook wees. Na het verlies van zijn vader was Cocteau in de ogen van zijn moeder een koningskind. Een ander hoofdpersonage is prinses Clémence de Bormes, die aan het Belgische front een ambulancedienst opstart: zij is ofwel pianiste Misia Godebska, ofwel Cocteaus moeder zelf. Een ander personage is Henriette, dochter van de prinses, die samen met haar moeder een toneelvoorstelling voor de legereenheden organiseert. Dit is mogelijk Cécile Sorel. Dankzij zijn bedrog kan Guillaume voor beide dames veel verwezenlijken. Hij sterft uiteindelijk door een onvoorzichtigheid. Guillaume Thomas leeft in een denkbeeldige, kinderlijke wereld vol verlangens. De duinen zijn als theatercoulissen, want bovenop de schuilplaatsen zijn duinen in trompe l’oeil geschilderd (zoals de namaakduinen die Cocteau op foto’s heeft vastgelegd). Bij het verschijnen van het boek verwijt men hem een schijnbare oppervlakkigheid bij zijn benadering van de oorlog.

In 1965 maakt Georges Franju er een film van met scenario en dialogen van Cocteau. De muziek is van de Franse componist Georges Auric. De acteurs zijn in die tijd heel bekend: Emanuelle Riva speelt princes de Bormes; Jean Servais is uitgever Pesquel-Duport (hij verbeeldt mogelijk Adolphe Brisson of Jacques Isnardon ); Sophie Darès speelt Henriette (Cécile Sorel of Lucy Isnardon). Fabrice Rouleau, zoon van acteur en filmregisseur Raymond Rouleau, vertolkt Guillaume Thomas (die ook sterk op Jean Cocteau lijkt). Rosy Varte is Madame Valiche (mogelijk Madame Rumilly die in september 1914 deelgenomen had aan een konvooi met Misia Gobdeska ), ook Jean-Roger Caussimon doet mee en Edouard Dermit verbeeldt kapitein Roy. Dermit heeft in zeven films van Cocteau gespeeld. Hij is biseksueel en is Cocteaus geadopteerde zoon en minnaar tussen 1950 en 1958. Hij wordt zijn algemeen legataris tot Jean Marais hem opvolgt, daarna Pierre Bergé. Deze zakenman en mecenas is de partner van opeenvolgend de Franse schilder Bernard Buffet en modeontwerper Yves Saint-Laurent). Jean Marais is de verteller in de film en Charles Aznavour heeft er een bijrolletje.

Le Discours du Grand Sommeil

De dichtbundel verschijnt in 1924. Cocteau wou hem aanvankelijk Secteur 131 noemen, naar de code van de post-sector Koksijde tijdens de oorlog. Het gaat om verzamelde gedichten van 1916 tot 1918. Hij beschrijft in eenvoudige, directe bewoordingen en met bondige beelden over de oorlog, het dagelijkse soldatenleven en de kille gruwel. Het werk is aan Jean Stolz opgedragen.

Uittreksel uit l'Adieu aux fusiliers marins (Vaarwel aan de marinefuseliers)

Ik word teruggeroepen naar de Somme.
Net vanavond moest ik
Marast vervoegen in de duinen
Om er te patrouilleren.
Ik kom afscheid nemen van de fuseliers.
Ik vertrek, heel alleen, vanuit Koksijde

Ik zal nooit meer de villa’s
Van Nieuwpoort terugzien, iets zoals Asnières,
De keukens van Alcyon.

Ik die als een wildeman verzot ben op de zon,
Wat heb ik die Noordzee bemind!

Marrast, Cigly, Comberscure,
Jullie zijn charmante helden.
Ik zou zonder twijfel
van de oorlog zijn beginnen houden
was ik bij jullie gebleven.
Ik zou mijn engel hebben laten vertrekken,
Was ik bij jullie gebleven.

Ik moet het dragen, ik leg er me bij neer.
Vaarwel marins, naïeve aanbidders van de wind."

Wie zijn die mannen?
Pierre Marie Vincent Marrast (1884-1918), is lieutenant de vaisseau, net als Clément Jacques François Combescure (1863 – 1953)
Paul Félix Cigli (1892-1916), is enseigne de vaisseau.

Eerbetoon aan de zoeaven in Koksijde

Elk jaar wordt op Pinkstermaandag in Koksijde-Dorp en Bad, de verjaardag van de onthulling van het Zoeavenmonument te Koksijde in 1934, een plechtig eerbetoon georganiseerd. Daarbij zijn naast een delegatie van de gemeente de vertegenwoordigers van de Franse vriendenkringen en de Nationale Unie van de Zoeaven in uniform aanwezig.

Personnages:
  • Alain-Fournier Henri-Alban (1886-1914), schrijver
  • Allégret Marc (1900-1973) regisseur, fotograaf
  • Amette Pierre aalmoezenier
  • Bador René (1894-1915) zoeaaf
  • Berthelot Philippe (1866-1934) diplomaat.
  • Bizet Georges (1838-1875) componist, o.a. van « Carmen »
  • Blanche Jacques-Emile (1861-1942) schilder, graveur, schrijver.
  • Braque Georges (1882-1963) schilder, tekenaar, beeldhouwer
  • Brisson Adolphe (1860-1925) uitgever
  • Coco Chanel, Gabrielle Chasnel (1883-1971) modeontwerpster
  • Cocteau Jean (1889-1963)
  • Colette, Sidonie-Gabrielle Colette (1873-1954) romanschrijfster
  • Crevel René (1900-1935) schrijver, surrealistische dichter
  • Daudet Lucien (1878-1946) schrijver en zoon van de schrijver Alphonse Daudet
  • De Beaumont Etienne (1883-1956) Parijse graaf, mecenas
  • De Croisset Francis (1877-1937) romanschrijver
  • De Gouy d’Arsy Francis (1883-1941) kunstkenner
  • De Noailles Anna(1876-1933) Roemeense gravin, dichteres en romanschrijfster
  • De Teck Alexander of Alexander Cambridge (1874-1957) prins, Britse missie in De Panne, gouverneur of vice roy in het Britse rijk
  • Diaghilev Sergeï (1872-1929) promotor van Russische kunst
  • Dior Christian (1905-1957) modeontwerper
  • Dussane Beatrix (1888-1969) actrice aan de Comédie Française
  • Eugénie (1826-1920) Keizerin, Spaanse echtgenote van Napoléon III
  • Eychêne Gustave (1862-1952) kolonel
  • Faÿ Bernard (1893-1978) geschiedkundige, schrijver, universitair
  • Feilding Dorothie (1889-1935) ambulance-bestuurster
  • Flory Régine (1871-1926) revue zangeres en dansereschanteuse
  • Fuller Loïe (1869-1928) danseres
  • Godebska Misia (1872-1950) pianiste, mecenas
  • Greeley Russell (1878-1956) Amerikaans schilder
  • Gross Valentine (1887-1968) surrealistische schilderes
  • Hély d’Oissel Roger (1859-1937) generaal, commandant van het Groupement de Nieuport 1915-1916
  • Isnardon Jacques (1860-1930) operazanger en professor aan het Parijse conservatorium
  • Isnardon Lucy (1879- ?) zijn echtgenote, geboren Lucie Foreau, zangeres aan de Opéra-comique
  • Mallarmé Stéphane (1842-1898) schrijver
  • Massine Léonide (1896-1979) danser en Russische choreograaf
  • Mauriac François (1885-1970) schrijver, Nobelprijs literatuur 1952
  • Meunier Antonine (1877-1972) danseres
  • Milhaud Darius (1892-1974) toondichter
  • Mistinguett, Jeanne Bourgeois (1875-1956) zangeres, actrice
  • Morand Paul (1888-1976) diplomaat, schrijver
  • Munro Hector Britse psychiater, ambulance-korps vanaf 1914
  • Nijinski Vaslav (1889-1950) danser, Oekraïense choreograaf
  • Péguy Charles (1873-1914) schrijver, dichter
  • Picasso Pablo (1881-1973) Spaanse schilder, tekenaar, beeldhouwer
  • Proust Marcel (1871-1922) romanschrijver
  • Radiguet Raymond (1903-1923) schrijver, onder ander van Le Diable au Corps
  • Ronarc’h Pierre (1865-1940) admiraal, commandant van de Brigade Ronarc’h
  • Rostand Maurice (1891-1968) dichter, romanschrijver, auteur
  • Sachs Maurice (1906-1945) schrijver
  • Saoutchik Jacques, Savtchuk Iacov(1880-1954) carrosserie-ontwerper van Wit Rusland afkomstig
  • Sarcey Yvonne (1869-1950) romanschrijfster
  • Satie Erik (1866-1925) componist, pianist
  • Servais Adrien (1807-1866) Belgisch cellist, bijgenaamd de Paganini van de cello
  • Sorel Cécile (1873-1966) actrice
  • Stolz Jean (1890-1915) onderluitenant bij de zoeaven
  • Stravinsky Igor (1882-1971, Russische componist, dirigent, pianist
  • Zambelli Carlotta (1875-1968) Italiaanse danseres
Bronnen
  • BDIC, Albums Valois, Paris
  • Clozier, René:
    • Zouaves, Libraire de la Revue Française, 1931
    • Chacal Hurlant,
    • Au Clair de la Dune, Revue, 1915
    • C’est à Schlitter Partout, Revue, 1916
  • Cocteau, Jean:
    • Thomas l’Imposteur, Gallimard, 1922
    • Le Cap de Bonne-Espérance gevolgd door Discours du grand sommeil, NRF, Gallimard, 1924, édition 1967
    • Lettres à sa mère, Gallimard, 1989
    • Fotos en tekeningen van de oorlog, Acte Sud, 2000
    • Comité Jean Cocteau, site officiel www.jeancocteau.net
  • Delaunoy, Jeanne: Infirmières de guerre en service commandé, Memogrames, 2015
  • Franju, Georges: Thomas l’Imposteur, UniFrance film, 1965
  • Hély d’Oissel, Roger:
    • Oorlogsdagboek, onuitgegeven.
    • Gulden Boek van Generaal Hely d’Oissel, geschonken aan Dorothie Feilding, Warwickshire
  • Ina
  • Journal de la Chéchia, 1915-1918
  • Piérart, Michel: Koksijde en de Zoeaven, gemeente Koksijde, 2016
  • Société des amis de Jean Cocteau Méditerranée: Prince des Poètes - http://www.jeancocteau-mediterranee.com
  • Université Paul-Valéry Montpellier III: Jean Cocteau, unique et multiple: https://cocteau.biu-montpellier.fr
  • Vanleene, Patrick: Les Demoiselles de Nieuport, de Britse en de Bretoenen, Academia Press, 2015
  • Les frères Zaleski, 1914-1918: Des braves dans la Grande Guerre - https://famillezaleski.wordpress.com

Gepubliceerd op WO1.be op 13/04/2020.