Ooggetuigeverslag mijnenslag - 7 juni 1917 - Kolonel Rowland Feilding
Ter info: onderstaand verslag is een vertaling van een brief uit het boek 'War Letters to a Wife, France and Flanders 1915 -1919'. Het boek werd geschreven door Kolonel Rowland Feilding en werd uitgegeven door The Medici Society uit Londen. In het boek staan honderden brieven die hij stuurde naar zijn vrouw toen hij aan het Westelijk Front vocht. De eerste brief is gedateerd op 29 juni 1915; de laatste op 11 mei 1919 toen hij in Felixstowe opnieuw voet op Engelse bodem zette. De periode die voor ons interessant is, start op 24 september 1916 en eindigt op 14 juni 1917.

8 juni 1917 - Rossignol Wood

Na een bombardement dat zijn gelijke niet kent in de geschiedenis, vielen wij gisterenmorgen om tien minuten na drie uur de Duitsers aan en veroverden de heuvelkam Wijtschate-Mesen.

Onze Brigade kreeg wat volgens de verwachtingen de moeilijkste taak van de dag was, toebedeeld - het veroveren van Wijtschate dorp, dat in handen was van de vijand sinds 1914, ingenomen ten koste van veel bloedvergieten. Ze leden zo veel verliezen dat, volgens de gevangenen die we de laatste tijd konden nemen, de Keizer uitdrukkelijk bevelen en aansporingen gegeven heeft om het dorp zeker te behouden.
Het dorp bevindt zich op de top van de Messines Heuvel. De borstweringen die we bezetten sedert we van de Somme kwamen, in september laatstleden, lopen door de modderige velden ten westen ervan. Het hospice (of klooster) - vertegenwoordigd door een hoop stenen - staat tegen de horizon, voorbij Petit Bois.

Foto: VVV Heuvelland



Nu is de hele heuvel en de omgeving in onze handen, en ik schrijf deze brief terwijl ik in open veld zit. Dit zou eergisteren niet zo gezond geweest zijn.

Mijn laatste brieven waren kort en onsamenhangend, en misschien heb je geraden - uit hun beknoptheid en saaiheid - hoe druk het hier is, en hoeveel we te doen hebben.

Het was tijdens de nacht van 2 juni dat we naar de loopgraven kwamen om deel te nemen aan de strijd. De dag werd hoofdzakelijk gevuld met vergaderingen - met mijn officieren, met de Brigadegeneraal en de Divisiegeneraal. 's Middags werd ik afgehaald door Majoor Keating, een Connaught Ranger Officier, die nu een Tankdivisie commandeert. Na het middagmaal toonde hij me zijn Eskadron met de nieuwste supertanks, maar ook met oude veteranen die in de Somme gevochten hadden. Ze waren allemaal goed 'gecamoufleerd', wachtend op het bevel om aan te vallen.

Om 9.30 p.m. gingen we naar de loopgraven. Er waren heel wat bombardementen en we hadden zes gewonden en één gedode sergeant. Toen ik mijn Hoofdkwartier aan Strong Point 12 bereikte, had de vijand er ook gebombardeerd. In feite vond de C.O. van het vorige bataljon dat het er te heet was en hij had de plaats verlaten. Ik vond hem en zijn Adjudant in de kleine schuilplaats van de Sergeant-Majoor van het Regiment, die in de grote barricade van zandzakjes, bekend als de Chinese muur, gebouwd was. De vijand had een bom, die de kok in stukken blies en vier anderen verwondde, gedropt tussen de slaap- en eetkamers.

Het leek me onmogelijk dat de Duitsers nogmaals zo een goed schot zouden kunnen lukken en dus besloot ik het er op te wagen en terug te gaan. Vooral omdat deze schuilplaatsen zo comfortabel zijn en dit in scherpe tegenstelling tot de schuilplaats van de Sergeant-Majoor. De aflossing was maar voltooid tot omstreeks 2.30 tot 3 a.m.

Op 3 juni kreeg ik het bezoek van de Brigadegeneraal en van vele anderen. Het was een drukke dag, details voorbereiden en bevelen voor een aanval schrijven, die we, onverwacht en plotseling moesten uitvoeren de volgende nacht. Onze artillerie bombardeerde de hele dag de Duitse loopgraven, de vijand repliceerde wild en aan alle kanten van onze frontlijn en de achterste linies. Onze artillerie en mortierbatterijen waren in vol ornaat en legden een schitterend spervuur aan. De nieuwste verfijningen op gebied van chemische oorlogsvoering waren een kenmerk van de dag - brandende oliegranaten, thermit, een mengeling van aluminiumpoeder en magnetische ijzeroxide, die, als de granaat barst, samenvoegen en een temperatuur produceren die hoog genoeg is om staal te smelten en die naar beneden komen in een waterval van witheet gesmolten metaal en op iedereen en alles die er zich toevallig onder bevinden, valt; gas van zoeklichten; 'vliegende varkens' (dit zijn bommen van de 9.45 mortieren - ook bekend als Duchesses); voetballen (de grote bolronde bommen die vastgemaakt zijn aan stalen stangen, die afgevuurd worden uit mortieren); en kanonnen en houwitsers van allerlei slag en soort.

Het hevigste bombardement had plaats om 3 p.m., en Booth - mijn Adjudant - en ik volgden het vanuit Van Horn - een mooi uitzichtpunt. Toen het bombardement begon te verminderen, keerden we terug naar het Bataljon Hoofdkwartier en bleven we wachten in een 'Olifant'-schuilplaats, bekend als Harley House, totdat de weerwraak afgelopen was. Twee zware bommen vielen vlak bij ons neer. Toen viel er een derde in het portaal waar ik stond. Onmiddellijk was alles donker. De schuilplaats was gevuld met een wolk van stof en puin. Vanuit een hoek kwam een weeklacht: "Mijn God, ik ben helemaal bedolven!" Ik vroeg mij af hoeveel doden er waren en toen het stof verdween, keek ik rond om te zien hoeveel er waren. De bom was op een grote hoop munitie gevallen, en blies de hoop op. Er was een krater van 15 meter breed en 6 meter diep, hoewel ik dit pas later ontdekte.

De andere schade was gering. Buiten werden er twee mannen gedood, en twee werden lichtgewond in het portaal. Wat mijzelf betreft, ik kreeg de ontploffing en het stof, gebroken door de wending in de loopgraaf, in mijn volle gezicht, en alles zag er vuurrood uit. Het was een naar gevoel. Ik hoorde de dokter fluisteren en vroeg me af of ik permanent blind was. Voor de rest van de dag kon ik mijn ogen niet meer openen. Ik had hoofdpijn.

Ik dacht dat ik het zou moeten opgeven, maar ik sliep goed in mijn schuilplaats nadat de dokter mijn ogen uitgewassen en gebet had. De volgende morgen voelde ik me weer goed.

Gedurende de hele nacht was er een wild geschut waarbij de vijand telkens hard terugsloeg. We schoten beiden zeer veel gasbommen af. We schoten ook zeer veel olie en thermit af.

Om 10.30 uur in de nacht van 4 juni lanceerde ik mijn aanval - 250 officieren en mannen onder bevel van Kapitein Tuite. Het objectief was de derde lijn van de vijandelijke loopgraven in Wijtschate Wood. Tuite moest vooruit gaan achter een artilleriespervuur en had twaalf minuten tijd om zijn uiteindelijke doel te bereiken. De kanonnen moesten dan een spervuur aanleggen totdat de aanvallers terug waren. Hij had vijfenveertig minuten om de hele operatie te beëindigen. Het was onmogelijk om hem meer tijd te gunnen.

De aanval werd handig geleid en was volledig succesvol. Deze aanvallen lijken soms beter te slagen als ze dadelijk uitgevoerd worden dan na lange, drukke voorbereidingen. Ongeveer zestig Duitsers werden gedood en er werden er zeven gevangen genomen, waarbij er een officier met het ijzeren kruis was. De aanvallers keerden in lompen terug, hun kleren gescheurd door de vijandelijke draad, en vandaag, na vier dagen van vechten, zijn hun kleren er niet beter aan toe, zoals je je wel kan voorstellen.

We verloren drie officieren - twee doden, en één blind voor het leven, vrees ik, door een kogel die door zijn oog vloog. Er waren ongeveer veertig lichtgewonden onder de mannen.

Ik was bijna de hele nacht op. In de vroege morgen (omstreeks 3.45 uur) begon de vijand mijn Hoofdkwartier opnieuw te beschieten. Ze probeerden misschien hun succes van twee dagen geleden te herhalen en nog meer van onze munitie op te blazen. Ze hielden het vol tot tegen de middag waarbij ze ongeveer 300 granaten overschoten. Het was zeer onaangenaam. Om 10 a.m. ging ik naar de frontlijn, en van daaruit kon ik kijken naar de bommen die nog steeds rond mijn 'huis' vielen.

Het uiteindelijke resultaat van dit bombardement was één grote knoeiboel, maar er was weinig materiële schade. Een van de drie voornaamste schuilplaatsen ('Harley House' - deze waarin ik mijn schudding ontving twee dagen ervoor) was, echter, met de grond gelijk gemaakt. Murphy (Soldaat J. Murphy, gesneuveld op 5 juni 1917, begraven op La Laiterie Military Cemetery te Kemmel) - één van de politiemannen van het regiment die op wacht stond - werd gedood. Een andere man werd begraven, maar werd bevrijd, na anderhalf uur, erg gewond maar levend door pionier-korporaal Coleman. De arme Murphy had een foto van zijn kinderen in zijn zakken.



Na middernacht (5 - 6 juni) werden we afgelost door het 6th Royal Irish Regiment. Het was het begin van de grote strijd. De troepen werden samengebracht tijdens de nacht voor de komende aanval, en het ging traag. We geraakten er niet voor 4.30 uur in de morgen van de 6de.
Tijdens de nacht werd er één van mijn soldaten eerste klas, die vermist was tijdens de nacht van de aanval - Fielding is zijn naam - in het Niemandsland gevonden door een ander regiment en binnengebracht. Hij had daar vierentwintig uur gelegen met zes wonden! De mensen die hem hadden gevonden, waren zeer onder de indruk van zijn stoïcijns gedrag.

Die avond (6 juni) dronken we thee in het open veld, ongeveer achthonderd meter achter de vuurloopgraaf. Onze artillerie schoot de hele tijd, maar kon geen antwoord van de vijand ontlokken. De Brigadegeneraal feliciteerde me voor het succes van de aanval. Hij was in topvorm en iedereen was vrolijk en vol vertrouwen. Het was zeer stichtend om de vrolijke stemming van zowel de mannen en de officieren te zien, die weten welke kolossale taak er hen te wachten stond. Later namen we het avondmaal, op de grond zittend, en Kolonel Monck-Mason, commandant van de 1st Munsters, en zijn Adjudant waren er ook. De 6th Connaught Rangers werden in groepen verdeeld en moesten de aanval steunen zodat er weinig werk was voor mij. Na het avondmaal keerde ik dus terug naar mijn Slagveld Hoofdkwartier - een diepe schuilplaats in Rossignol Wood, vanwaar ik deze brief schrijf. Het bos stonk van de gasbommen, waartoe de vijand tijdens de nacht nog bijdroeg.

Gisterenmorgen (de grote dag) stond ik op en ging om drie naar buiten. Het juiste moment van de aanval (door ons uur Nul genoemd, door de Fransen 'Heure H'), dat zoals gebruikelijk tot op het laatste moment door de Generale Staf geheim gehouden werd, werd tenslotte bepaald op 3.10 a.m.

Ik klom op de oever van de verbindingsloopgraaf, bekend als Rossignol Avenue, en wachtte. De dageraad was nog niet aangebroken. De nacht was zeer kalm. Onze artillerie schoot nu en dan een granaat over; de vijand - onbewust van het gevaar dat hem te wachten stond - schoot als ontspanning gasgranaten, die rondom mij ontploften en bijdroegen aan de reuk, maar weinig schade toebrachten, terug.

De secondewijzer van mijn horloge kroop naar het fatale moment. Toen volgde een scène die niet te beschrijven valt. Uit de stilte en het donker ontploften langs het front twintig mijnen (Nadien werd de auteur ingelicht door Brigadegeneraal Sir James Edmonds, C.B., C.M.G., R.E. van het Historisch Departement van het Ministerie van Oorlog, dat de gezamenlijke lading van gebruikte High Explosive 466.600 kilogram woog.) waarvan sommige al meer dan twee jaar op deze gelegenheid hadden gewacht. Deze twintig mijnen, die honderden ton explosieven bevatten, ontploften met een geraas dat de doden tot leven kon wekken, joegen huizenhoge vlammen door de lucht en ontwikkelden bergenhoge stofwolken gevuld met aarde en stenen en bomen.

De aarde beefde en slingerde heen en weer. Dan openden duizenden geweren en houwitsers het vuur; het spervuur van de machinegeweren begon; en de infanterie verliet langs een 16 kilometer lang front de loopgraven en joeg de vijand achteruit.

Eenmaal de strijd aan de gang, werd alles vergeten. Gedurende verscheidene uren kwam er geen nieuws door: er was enkel het gebulder van de artillerie - zo'n gebulder en zo'n spervuur was er nog nooit geweest. Onze mannen geraakten zonder belemmering vooruit. De vijand - althans diegenen die nog niet gedood waren - was verlamd en gaf zich over. In Wijtschate-dorp liepen ze vooruit met de handen in de lucht, zwaaiend met zakdoeken en andere dingen. Niemand kan hen iets kwalijk nemen. De beproeving die ze de laatste veertien dagen hebben doorstaan, overtreft de gruwelen van de hel.

De omvang van onze vooruitgang zal je wel in de kranten gelezen hebben, en ik hoop dat je samen met de rest van de wereld gelezen hebt dat de South Irish Divisie en de Ulster Divisie aan elkaars zijde gevochten hebben - dat zij de strijd geopend hebben.



Vandaag heb ik nagedacht over het gezegde - dat de slag in Waterloo gewonnen werd op de oefenvelden van Eton. Deze opmerking moet nu herzien worden. Je moet de 'oefenvelden van Eton' vervangen door 'de kantoren van het Rijk'. Vanuit deze kantoren werden er nieuwe methodes geïntroduceerd, die essentieel zijn voor de huidige manier van oorlog voeren. Het werk van de Staf gisteren was perfect. Wat een contrast met de slag in Loos!

Toen werden we op voorhand bedolven onder papier, zo veel dat men zei: "Als inkt de oorlog zou winnen, zouden we zeker winnen!". Maar dit keer werd er niets over het hoofd gezien. Binnen de zes uur na de eerste aanval waren troepen aan het werk: ze legden straten en waterleidingen aan. Alle objectieven waren bereikt tegen de voorziene tijd.

Om 10 uur a.m. schoten onze kanonnen nog altijd, hoewel met verminderde druk. De vijand schoot niet meer terug. Niets hield me nog vast om bij de telefoon te blijven en ik stapte uit de loopgraaf om de resultaten te bestuderen. Duitse gevangenen brachten gewonden binnen. Onze Veldartillerie boekte reeds heel wat vooruitgang - een ontroerend beeld dat mij altijd fascineert. Als ik hen bekijk, ook al heb ik niets met hen te maken, voel ik mij altijd een beetje trots. Ik, zoals iedereen trouwens, wandelde vrijuit over de verwoeste bodem; over en voorbij de oude frontlijn, waar we bittere maanden hadden stil gezeten. Onze borstweringen zien er teer en ellendig uit! Als je ze voor de eerste keer - zoals ik nu - aan de binnenkant ziet, zien ze er als een dodelijk val uit, daar ze op vele plaatsen maar een zandzakje dik zijn.

Dan over Niemandsland. Toen we daarover stapten, merkte O'Rourke, mijn ordonnans op: "Dit is de eerste keer in twee jaar dat iemand het voorrecht heeft gehad over deze grond te wandelen tijdens de dag." We bezochten sommige mijnkraters, gemaakt om Nul uur, en inderdaad ze zijn enorm. Vervolgens onderzochten we Petit Bois en Wijtschate Wood - opgeblazen en verdwenen - de scène van onze aanval in de nacht van 4 juni. We vonden de lijken van een officier en één van onze mannen, die sinds die nacht vermist waren. Later liet ik hen ophalen en begraven tussen vele van hun kameraden.

Onze tanks gingen nu vooruit - meer dan een dozijn - en namen deel aan de verovering van het vijfde en zesde objectief. Hun taak bestaat erin om de lokale tegenstand te verminderen als ze er tegenkomen. Daar waren ze, rammelend, zich een weg banend door de honingraat van kraters en bomgaten, soms in moeilijkheden, er toch uit gerakend, soms verslagen, maar meestal slaagden ze erin hun weg te banen door deze verwoeste omgeving, waar niets nog leefde, zelfs geen sprietje gras.

Ik kan niet alle details van een slag op deze schaal beschrijven. Het uitzonderlijk kenmerk, denk ik, was het verbazingwekkend klein aantal slachtoffers aan onze kant. Het contrast met Loos en de Somme is in dit verband zeer opmerkelijk. Haast geen enkele dode was er te zien. De Duitse doden waren meestal begraven door het granaatvuur. Tijdens de aanval was de vijand zo gehavend en verbijsterd door ons vuur en zo verlamd door de verschrikkelijke onverhoedsheid van de mijnexplosies dat er bijna geen slachtoffers vielen aan onze kant.

Maar, zoals het altijd het geval is, verloren wij sommige van onze beste mannen. Eén enkele granaat - een kleintje dan nog - sloeg twaalf man neer, waarvan er drie op slag gedood en negen gewond werden, twee van hen dodelijk. Onder de slachtoffers van deze granaat waren Majoor Stannus, bevelhebber van de 7de Leinsters, en zijn Adjudant (Acton) en Roche, de Brigade Mortiebom officier. Ik ontmoette deze laatste tijdens mijn omzwervingen, hij lag dood naast een soldaat. Hij was één van de geestigste vertellers die ik ooit heb ontmoet, en één van de moedigste soldaten die ik ooit gezien heb. Als Brigade mortierbom officier was hij een genie. Ik lichtte het zandzakje, dat iemand over zijn gezicht gegooid had, op. Zijn gezicht was verkleurd door de explosie van de granaat die hem doodde, maar daarbuiten was hij nog gaaf. Zijn gezicht droeg dezelfde lach, die zijn fantastische kwinkslagen vooraf gingen, toen hij nog leefde. In vredestijd was hij advocaat.

Kapitein James Roche, gesneuveld op 7 juni 1917 en begraven op Kemmel Chateau Military Cemetery.





Willie Redmond is ook dood. Op vierenvijftigjarige leeftijd vroeg hij om aan te vallen samen met zijn regiment. Hij had er nooit mogen zijn. Zijn laatste opdrachten lagen ver van de frontlijn. Maar, zoals ik reeds zei, hij vroeg het en mocht gaan op voorwaarde dat hij onmiddellijk nadat het eerste doel was bereikt zou terugkeren; het Lot besliste dat hij zou terugkeren op een draagberrie.



Hoe iemands meningen kunnen veranderen! En hoe de oorlog iemand doet walgen van de partijpolitiek die toelaat dat zijn opponenten zo'n man beschimpen! Ik plaats deze man op dezelfde lijn als Stephen Gwynn en Harrison - alle drie, MANNEN - Ierse Nationalisten, die wij, tijdens onze Tory opleiding als gruwels moesten beschouwen. Welk effect zal zijn dood hebben in Ierland? Ik vraag het mij af. Zal hij een heilige zijn of een verrader? Ik hoop en ik bid dat het aan allen - zowel Noord als Zuid - iets meer mag leren over hun opdrachten tegenover het Britse Rijk.
P.S. Mijn mannen vonden een Duitse machinegeweerschutter, vastgeketend aan zijn machinegeweer. Dit is authentiek. We hebben het geweer, en het feit is bevestigd door mijn mannen die het geweer namen, en wordt bevestigd door hun officier, die het zag. Ik begrijp deze situatie niet: ofwel werd het onder bevel gedaan, ofwel was het een vrijwillige daad van de schutter om te verzekeren dat hij bij zijn geweer zou blijven. Indien het het laatste is, moeten we er een diepe bewondering voor hebben.

Volgens de rapporten ben ik ernstig gewond!

Het volgende uittreksel komt uit buitgemaakte correspondentie:

"Vandaag, de zevende, werd het alarm gegeven. Tijdens de nacht werd er verschrikkelijk trommelvuur gehoord. Een verschrikkelijk vuur dwong ons om dekking te zoeken. Aan mijn linker- en rechterkant zijn al mijn vrienden doordrenkt van het bloed. Een verschrikkelijk vuur dat niet te beschrijven valt. Ik bid de Heer dat Hij me uit deze verschrikking weghaalt. Ik zweer dat ik de volgende ben. Terwijl ik schrijf, geeft Hij ons moed en houdt van ons. Mijn broek en vest zijn doordrenkt van het bloed van mijn arme vrienden. Ik heb God gebeden dat Hij mij zou sparen, niet voor mij, maar voor mijn arme ouders. Ik zou het kunnen uitschreeuwen, mijn gedachten zijn de hele tijd bij hen.

De slachtpartij heeft plaats achter Komen (Mesen?), de plaats is ingenomen door de Engelsen.
Ik ben al twaalf maanden aan het Westelijk Front; heb hard moeten vechten, maar heb nooit dergelijke slachtpartij meegemaakt."



Met dank aan VVV Heuvelland en Alan Morris, Regimental Secretary van The London Scottish Regimental Headquarters, 95 Horseferry Road, London SW1P 2DX.