Ten oorlog met schop en houweel
Frans Descamps, Jan Vancollie, Luc Vandeweyer
Ten oorlog met schop en houweel
VOORSTELLING JUBILEUMBOEK
Een uitgave n.a.v. 20 JAAR WESTERN FRONT ASSOCIATION - BELGIE vzw

Over The Western Front Association

In maart 1989, kwamen enkele mensen in Passendale samen om wat bij te praten over hun belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog, hun verzameling, hun opzoekingen… Het uitwisselen van kennis en ervaringen bleek bijzonder vruchtbaar en de samenwerking was bovendien aangenaam. Zij besloten een vereniging op te richten met als werkterrein al wat er in 1914-1918 gebeurde en welke gevolgen eruit voortvloeiden, inbegrepen wat er nu nog aan die oorlog herinnert.

Daarbij vonden de initiatiefnemers inspiratie in The Western Front Association, gesticht in 1980 in Groot-Brittannië door de bekende Britse historicus John Giles en waarvan enkele van onze stichters reeds lid waren. Ze verkregen de toelating de Belgische "branch" te stichten, uiteraard met dezelfde naam en hetzelfde logo, gekenmerkt door de twee gekruiste klaprozen, "poppies" genaamd. Met naar schatting 7.000 leden mag The Western Front Association ongetwijfeld de grootste studiekring genoemd worden ter wereld voor wat de Eerste Wereldoorlog betreft. De Belgische afdeling of "branch", die volledig onafhankelijk én zelfstandig werkt, groeide afgelopen jaar uit tot een recordaantal van 450 leden. Tal van historici, auteurs, conservators, gidsen, specialisten, en slagvelddeskundigen maken deel uit van de vereniging en zorgen er op hun beurt voor dat de publicaties in het tijdschrift Shrapnel inhoudelijk uitermate gewaardeerd worden.

De organisatie heeft naast Groot-Brittannië en België vertakkingen in Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Verenigde Staten, Frankrijk, Luxemburg en Nederland. Al deze branches hebben als gemeenschappelijk doel de herinnering aan de Groote Oorlog levendig te houden, door het uitwisselen van informatie tussen geïnteresseerden en het stimuleren van het onderzoek in de materie, los van elke ideologie, geloof of politiek.

In tegenstelling tot de Angelsaksische afdelingen heeft The WFA-België een wat ruimere visie, in die zin dat niet enkel de Britse kant in hoofdzaak belicht wordt, doch evenzeer de Duitse en uiteraard ook de Vlaams-Belgische kant.

Naast de driemaandelijkse publicatie van het ledentijdschrift "Shrapnel" , organiseert de vereniging jaarlijks meerdere lezingen en frontuitstappen (waaronder een meerdaagse fronttour). Via de nieuwsbrief "Flash" wordt het contact met de leden onderhouden.

Wat de leden hoog in het vaandel dragen is de kameraadschap onder elkaar en hun netwerk met vele andere geïnteresseerden. Zo vieren de leden van The Western Front Association - België op 19 september hun twintigjarig jubileum in de restauratieruimte van de hoeve "Waterfields" in Passendale, historisch gelegen tussen het Canadees monument "Crest Farm" en "Tyne Cot" Cemetery".

Voor deze gelegenheid werd onder andere kunstenares Christine Degrendele onder de arm genomen als "Artist-in-Residence", die de viering kleur zal geven met haar unieke "Poppy-schilderijen", zoals gezegd ook het symbool van de vereniging.

"Le Moment suprême" vormt echter de voorstelling van het jubileumboek "Ten Oorlog met Schop en Houweel", dit in aanwezigheid van dhr. Paul Breyne, gouverneur van West-Vlaanderen. Voor wie lid wenst te worden of meer wenst te weten over deze vereniging kunnen we verwijzen naar de website www.wfa-belgie.be. Ook kan contact opgenomen worden met de voorzitter, Fernand Verstraete, Knokuilstraat 8 8800 Rumbeke (fernandverstraete@hotmail.com).

Uitgave boek

Naar aanleiding van het tienjarig bestaan organiseerde The Western Front Association België in 1999 de drukbezochte tentoonstelling "Oorlog aan de IJzer" te Diksmuide. Deze tentoonstelling bood de bezoeker een overzicht van het leven aan en achter het front binnen de Belgische sector aan het IJzerfront. Talrijke wassen beelden met authentieke uniformen , brieven, wapens, loopgravenkunst en duizenden voorwerpen werden toen aangewend om een zo goed mogelijk idee te geven van de Belgische situatie in het oorlogsgebeuren.

Om het twintigjarig bestaan te vieren werd binnen het WFA-bestuur druk overleg gepleegd over de mogelijke formules. Opnieuw een tentoonstelling ? Een colloquium ? Een uitgave ? …Tot Frans Descamps, ondervoorzitter van de vereniging, een eerste deel van een manuscript voorlegde, bestemd voor het ledentijdschrift Shrapnel, waarin hij het had over de Chinezen aan het Westelijk front. Het ging over arbeiders in militair verband, over 'hulptroepen' dus, en dat was een onderwerp waar maar weinig over bekend was en waarover amper publicaties voorhanden waren.

Het was inhoudelijk zo intrigerend en vernieuwend dat de vraag al gauw gesteld werd of dat artikel niet kon uitgebreid worden naar een volwaardig boek, dit met het oog op het komend jubileum in september. Bijgevolg werd er geopteerd voor de realisatie van een boek als jubileumuitgave en vond men drie specialisten binnen de eigen WFA-rangen, bereid om de pen ter hand te nemen en die ondertussen respectievelijk de Britse, de Duitse en de Belgische hulptroepen beschreven.

Wie zijn de auteurs ?

Frans Descamps, die het Britse luik onder de loep neemt, is met dit boek niet aan zijn proefstuk toe. In 2007 was hij coauteur van het boek "Passchendaele 1917, het verhaal van de doden en Tyne Cot Cemetery". Als notoir specialist van de Britse militaire begraafplaatsen herinventariseerde hij Tyne Cot Cemetery te Passendale en maakte hiervan een grondige analyse die in "Passchendaele 1917" verwerkt werd.

Voor wat betreft de Duitse kant werd een beroep gedaan op bestuurder Lic Jan Vancoillie, specialist van het Duitse Leger WO1 en via het GPS 1917 (Genootschap Passchendaele Society 1917) wetenschappelijk medewerker in het Memorial Museum Passchendaele 1917 in Zonnebeke. Hij schreef reeds meerdere publicaties waaronder het boek "Halfweg Menin Road en Ypern Strasse - Gheluvelt 1914-1918". Momenteel werkt Jan Vancoillie aan een project dat het Passendalefront inventariseert en gedetailleerd in kaart brengt.

De derde coauteur, die het Belgische luik der hulptroepen onderzocht, is niemand minder dan Dr. Luc Vandeweyer. Luc Vandeweyer promoveerde tot doctor in de geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij specialiseert zich in militaire geschiedenis aan het Koninklijk Legermuseum te Brussel waar hij zich toelegt op het toegankelijk maken van legerarchieven. Dr. Vandeweyer publiceerde al over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, de vredesbeweging en over de twee wereldoorlogen. Zijn boek 'Een kleine stad in een Groote Oorlog - De Eerste Wereldoorlog en het activisme te Tienen en omgeving' werd in 2004 bekroond met de prijs voor historisch onderzoek van de provincie Vlaams-Brabant. Ook over zijn recente werken 'De Eerste Wereldoorlog. Koning Albert en zijn soldaten' en 'Joe English 1914-1918' was de pers uitermate lovend en dat vormde nogmaals het bewijs dat Dr. Vandeweyer dé specialist is voor wat betreft België 1914-1918. Kortom de juiste persoon om het verhaal van de Belgische hulptroepen uit te spitten.

Dat dit boek toch geen volledig beeld zal schetsen van àlle ongewapende hulptroepen aan het Westelijk Front is te wijten aan een paar factoren. Een kenner van de Franse strijdkrachten werd gevonden, maar door onder andere de gebrekkige staat van de Franse archieven inzake de hulptroepen maakte een volwaardige studie voorlopig onmogelijk. Bijgevolg werd het Franse luik niet opgenomen in dit werk. Voor wat betreft de Amerikaanse hulptroepen mogen we een aanvullende bijdrage in de nabije toekomst verwachten van de heer Jos Lagae (lid WFA-België) in het ledentijdschrift "Shrapnel". Feit is en blijft dat de drie mogendheden die méést prominent aanwezig waren aan het Vlaamse front, namelijk de Britse, Belgische en Duitse, héél uitvoerig en gedetailleerd in dit werk besproken worden.

Voorzitter Fernand Verstraete prijst zich erg gelukkig met het boek : "Veel boeken over de Eerste Wereldoorlog zijn de spiegel van de strijd tussen vijandelijke legers, van het lijden van de soldaten in de strijd, van de verschrikkelijk onmenselijke omstandigheden waarin ze leefden en vochten. Dit boek biedt een waarheidsgetrouw beeld van de soldaten en burgers op de achtergrond : de mannen die nooit op het voorplan kwamen, nooit een heldendaad verrichtten, nooit op de dagorde van het leger vermeld werden… Nochtans verdienen zij het ten volle om ook eens de aandacht te krijgen".

Het boek "Ten Oorlog met Schop en Houweel", is een rijk geïllustreerd werk geworden, met tal van nooit eerder gepubliceerde foto's en een schat aan voordien ongekende informatie, die ongetwijfeld ook het grote publiek kan en zal fascineren.

Het rijk geïllustreerd boek kost € 35,00 (+ € 7,00 verzending), telt 328 bladzijden, harde kaft, en kan besteld worden via voorinschrijving door overschrijving op rekeningnummer 737-1051677-46 van The WFA-België vzw. Maarschalk Haiglaan 21 8900 Ieper. Het boek is beschikbaar vanaf 1 oktober a.s. en wordt vanaf die datum opgestuurd. Afhalen vanaf 1 oktober kan uiteraard ook, mits seintje vooraf, op volgende adressen : Het boek inhoudelijk

"DE WERKSOLDATEN ZIJN DE LEVENSADER VAN HET LEGER"

Kort maar krachtig is dit zinnetje! En bovendien heeft Gu Xingqing gelijk. Zijn woorden drukken perfect uit waarover u in dit boek zult lezen. Het gaat over "de werksoldaten" en ze waren inderdaad zo belangrijk dat Gu ze terecht "de levensader van het leger" mocht noemen. Het overgrote deel van deze mannen droeg een schop en een houweel en ze werden achter de linies aan het werk gezet. Hulptroepen waren in de ware zin van het woord 'werksoldaten'. Ze droegen geen geweren want ze waren niet bestemd voor een confrontatie met de vijandelijke militairen.

Gu Xingqing is een belangrijk man in dit boek. Hij was tolk en kwam naar Europa met een korps dat vele duizenden Chinese contractarbeiders telde. Ze traden op als hulptroepen voor het Britse leger. Zij werkten in groten getale om het Britse front bereikbaar te maken en te houden. Gu Xingqing is een unieke getuige… (uit de inleiding van het boek door Luc Vandeweyer)

Bij de Britten :

De aanwezigheid van Chinezen achter de Britse linies is een van de meest aansprekende onderwerpen in het boek. Maar er waren niet alleen Chinezen. Het kleine Britse expeditieleger van augustus 1914 groeide uit tot een gigantische strijdmacht van vijf legers tegen einde 1916. De hoofdmoot van de troepen werd op het westelijke front ingezet. Dat betekende dat er in Frankrijk Britse basissen werden ingericht in de havens van Boulogne, Calais, Dieppe, Le Havre en Rouen. Hier kwamen de manschappen en het militaire materieel aan. Van daaruit vertrok de bevoorradingsroute de "Line of Communication" naar het hinterland van de divisies aan het front. Laden en lossen gebeurde door aangeworven burgerlijk personeel of door militairen die, bijvoorbeeld na verwondingen, geen gevechtstaak meer konden opnemen. Dat bleek echter onvoldoende. Er waren al snel arbeidskrachten te weinig want ook het wegennet vergde onderhoud. En er moesten voortdurend nieuwe loopgravenlinies worden aangelegd. Begin 1917 werd "Labour Corps" opgericht om de werken uit te voeren die nodig waren om de bevoorrading te verzekeren. Dit korps telde in 1917 al 211.500 man en dat aantal ging nadien verder de hoogte in.

In navolging van Frankrijk konden de Britten putten uit de enorme bevolkingmassa in hun kolonies. Zuid-Afrika, de West-Indische eilandengroep, Egypte, het Indische Rijk... leverden niet alleen soldaten maar ook arbeiders in groten getale.

Frans Descamps schrijft in zijn inleiding:

Jaren geleden begon ik de Britse militaire begraafplaatsen te bezoeken. Wijlen Tony Debruyne (+ 2005) en Roger V. Verbeke waren mijn gidsen en leermeesters voor het ontleden van deze schijnbaar verwarrende materie. Geleidelijk, door mijn basisstudie en een ontluikende ervaring, groeide de kennis aan. Veel werd me duidelijk, maar niet alles.

Op enkele begraafplaatsen in West-Vlaanderen, maar vooral in de Franse departementen Nord en Pas-de-Calais, bleven raadsels onopgelost. Het waren ongewone grafstenen voor zeer vreemde oorlogsdoden, soms in een onbekende taal, het was werkelijk "chinees" voor mij. Hoe kwamen die hier, wie waren ze, wat deden ze hier, waarom werden ze in de uithoeken begraven, zeker niet tussen Europeanen. Niemand kon me die vragen beantwoorden. Bij het zoeken in bibliotheken kan je stapels boeken aantreffen over de "Grote Oorlog", over de organisatie van de strijdkrachten en hun generaals, over divisies en bataljons, over dagboeken en zo veel meer. Maar nergens kon ik mijn oplossing vinden.

Tot het eerste antwoord eensklaps kwam. Bij één van mijn regelmatige bezoeken aan het Documentatiecentrum In Flanders Fields Museum Ieper werd mij door Dominiek Dendooven een kopie van een lijvig rapport ter inzage aangeboden. Dit was het antwoord van Labour Corps van 14 november 1919 op de algemene vraag gesteld door Quartermaster-General. De technische organisatie en werking werd er volledig in weergegeven. Mijn poging tot onderzoek kon beginnen, talrijke vragen kregen een antwoord en veel misopvattingen werden door dit rapport weerlegd…

Bij de Duitsers:

De Duitsers kenden vanzelfsprekend ook het probleem van de "werkkrachten". Anders dan zijn geallieerde tegenstanders met hun immense overzeese gebieden en talrijke bondgenoten, beschikten de Duitsers over een relatief beperkte reserve aan mankracht. Daarom werden alleen de mannen die volstrekt niet in staat waren gewapende dienst te doen, bij de hulptroepen gestopt. Dat was bijlange niet voldoende want de behoeften waren enorm. Daarom werden deze eenheden aangevuld met troepen waarvan het werkvolk bestond uit geallieerde krijgsgevangenen en uit opgeëiste burgers uit de bezette gebieden. Ook van hen hebben maar heel weinig een getuigenis nagelaten maar dat hun leven niet echt aangenaam was, laat zich raden.

Aan Duitse kant bestond er vóór het uitbreken van de oorlog zoiets als de onbewapende Landsturm. Deze groep van dienstplichtigen kreeg bij de militaire keuring het stempel Arbeitsverwendungsfähig opgekleefd. Met hun handen werken konden ze wel, maar voor het gevecht waren ze ongeschikt. Ze kregen dan ook geen bewapening of militaire training. Maar ze moesten wél in dienst. Ze bleken erg nuttig in oorlogstijd. Ze werden ingezet voor de meest uiteenlopende taken zoals de bouw van loopgraven en versterkingen, het laden en lossen van militair materieel, landbouw in gebieden dichtbij het front, aanleg en onderhoud van verkeerswegen en communicatiemiddelen, bosbouw, hulp bij het oogsten, personeel leveren voor allerlei logistieke en verzorgende instellingen, verzamelen van materiaal en grondstoffen die (her)gebruikt konden worden in de oorlogsindustrie en dergelijke meer. Ze deden dus zowat hetzelfde werk als de Chinese arbeiders.

Jan Vancoillie schrijft in zijn inleiding:

Ook krijgsgevangenen, opgeëiste burgers en militaire gevangenen werden bij deze taken ingezet om het tekort aan mankracht op te vangen, onder meer omdat de Duitsers iedere onderdaan aan het front nodig hadden en niet beschikten over kolonies van waaruit arbeidskrachten opgeroepen konden worden.

De volgende eenheden werden zo opgericht: Armierungs-Bataillone, Straßenbau-Kompagnien, Baudirektionen en -Abteilungen, Etappen-Hilfs-Bataillone en -Kompagnien, Etappen-Sammel-Kompagnien, Wirtschafts-Kompagnien, Zivil-Arbeiter-Bataillone en -Kolonnen, Militär-Gefangenen-Kompagnien en Kriegsgefangenen-Arbeiter-Bataillone, Franzosenkommandos, Engländer-kommandos, Rumänenkommandos, Italienerkommandos, Russenabteilungen en Portugiesenkommandos. Deze formaties worden één voor één besproken, waarbij er vooral aandacht is voor hun betekenis aan het Westelijk Front en Vlaanderen/België in het bijzonder. Omdat de beschikbare informatie over bepaalde formaties zo moeilijk te vinden is, wordt er soms ook dieper ingegaan op de inzet aan het Oostfront om een beeld te krijgen van de taken en de werking.

Bij de Belgen :

Het Belgische leger had "werkliedenafdelingen" opgericht waar de oudere soldaten naar toe werden gestuurd. Op die manier konden zij diensten bewijzen zonder al te erg blootgesteld te worden aan het oorlogsgevaar. Ze vormden dus een steun in de rug van de vechtende soldaten. In feite beschikte België over een 'dubbel leger'. Klasse 1906 en ouder werd bij aanvang van de oorlog ingedeeld bij de vestingtroepen (jongere klassen tot 1913 bij het veldleger) en later bij de hulptroepen van de genie. Zij moesten werken met schop en houweel. Vandaar de titel van het boek. Dit betekende dat wie 26 jaar en ouder was, in principe niet naar de loopgraven werd gestuurd in tegenstelling tot het Franse Leger waar veertigjarigen in de eerste linies stonden.

Ook al hadden deze mannen geen wapens, het moge duidelijk zijn dat hun inzet niet zonder gevaar was. Daarvan getuigen de vele graven van Chinezen op Britse begraafplaatsen. Ook vele Belgische dwangarbeiders en krijgsgevangenen die door de Duitsers werden ingezet, verloren het leven. Hun graven vinden we op de geallieerde begraafplaatsen, hun namen op de monumenten. Dat zij na de oorlog op voet van gelijkheid met de gesneuvelde frontsoldaat werden behandeld, is veelzeggend. Het is bovendien volkomen terecht.

Dit boek wil een inleiding vormen op de geschiedenis van de hulptroepen. Daarbij richten we de blik op de mannen die werden ingezet in het kader van het Belgische, Britse en Duitse leger. Hun verhaal is daarmee natuurlijk niet ten einde want ook in de Franse en Amerikaanse legers waren dergelijke eenheden actief. Bovendien hebben we lang niet alles kunnen uitspitten. We hebben wel zoveel ontdekt dat we met dit boek voor de lezer de deur kunnen open zetten naar een aspect van het oorlogsverleden dat tot dusver ondermaats belicht is gebleven. Er is dus wel degelijk nieuws van het westelijk front.

Dat de ongewapende hulptroepen een belangrijke, zelfs essentiële rol zouden spelen, was helemaal niet voorzien bij het uitbreken van het conflict. In augustus 1914 dacht iedereen dat de troepen tegen Kerstmis weer thuis zouden zijn. Het Duitse leger zou Parijs genomen hebben, of de geallieerde legers zouden het Keizerlijke Duitsland verslagen hebben. Weinigen twijfelden aan een snelle beslissing op het slagveld. De feiten gaven hen ongelijk want niets bleek minder waar. De wapenstilstand werd pas afgekondigd op 11 november 1918. De vredesovereenkomst werd getekend op 28 juni 1919 in Versailles. De Grote Oorlog was dus pas vijf jaar later echt afgelopen, ten minste toch op het westelijke front.


Gepubliceerd 11/07/2009.