De Slag aan de IJzer - 25 oktober 1914
De Duitsers doorstonden een nieuwe tegenaanval van de Franse 83ste Brigade die Stuivekenskerke wel heel even kon innemen, maar weer moest prijsgeven. Tijdens de nacht mocht Grossetti eindelijk zijn hele divisie naar Pervijze overbrengen. Het was een geluk dat die dag vooral met artillerie strijd werd gevoerd. Van de relatieve kalmte maakten de Belgen gebruik om de gehavende eenheden te herstellen en gewonden af te voeren. Hun aantal gewonden bedroeg toen al 9145.

Intussen had de Belgische legerleiding door het Duitse opdringen overwogen om weerstand te bieden aan de spoorlijn Diksmuide-Nieuwpoort. De verhoogde spoorberm leverde een goede bescherming terwijl de tegenstander zonder dekking over een volledig vlak terrein moest naderen. Verder was er het feit dat de spoorberm zich tot zowat drie en een halve meter boven het zeewater bij eb verhief en dus bij een komende inundatie ook zou blijven uitsteken. Een ander gunstig argument was de rechte lijn die door de spoorweg gevormd werd en waardoor er geen gevaar bestond voor een beschieting in de flank zoals dat in de bocht van Tervate wél gebeurd was.

Blijkbaar had het Franse inundatieplan ook bij de Belgische generale staf iets wakker gemaakt. Er werd voor het eerst gewag gemaakt van een beperkte overstroming - koning Albert I stond aanvankelijk huiverig tegenover het idee om het allerlaatste stukje vaderlandse grond gedeeltelijk met zout water te verwoesten - in het meest bedreigde gebied. Als dit lukte, zouden de Fransen hún plan niet ten uitvoer moeten brengen. Een groot probleem was echter dat het leger nooit verwacht had zich aan de IJzer te moeten weren tegen een aanvaller die uit het oosten zou komen. Daardoor waren de militairen onvoldoende op de hoogte van het systeem van waterlopen in de streek. Bovendien was het (burgerlijk) sluispersoneel op 19 oktober gesommeerd om Nieuwpoort te verlaten en had men nagelaten te informeren naar welke dorpen die personeelsleden zich zouden begeven. De Duitsers bleken echter - om dezelfde reden - evenmin op de hoogte van de waterhuishouding in het IJzergebied!


Karel Cogge

In Veurne werd op 25 oktober Karel Cogge, opzichter van de Noordwatering (23.500 ha), op het stadhuis ontboden om samen met de genie een overstroming tussen de spoorlijn en de IJzer te bespreken. Er wordt beweerd dat de Veurnse rechter Emeric Feys als eerste kolonel Wielemans erop attent gemaakt zou hebben dat in het verleden het wapen van de inundatie met succes in de streek van Nieuwpoort toegepast werd. Andere versies kennen deze eer aan het leger toe! Eigenlijk wist elke landbouwer uit de polders dat het openzetten van de sluizen of het doorsteken van de dijken de streek onder water zou zetten. Dat zal de legerleiding in oktober 1914 ook heel vlug geweten hebben. Maar het was alleen Karel Cogge die, als opzichter van de Wateringen (met 30 jaar werkervaring), voldoende kennis over het ontwateringssysteem bezat om de juiste aanwijzingen voor een controleerbare inundatie te geven. En het was Hendrik Geeraert die in Nieuwpoort de zwengels wist te vinden om de overlaten van de ontwateringskanalen open te draaien.

De kustpolders werden en worden door talrijke waterlopen doorsneden. Enkele worden voor de scheepvaart gebruikt en andere dienen voor de afvoer van het overtollige water uit de polders. Deze laatste waterlopen hebben echter geen verhoogde oevers en bieden dus weinig bescherming. Het hele afwateringsysteem komt in de Nieuwpoortse achterhaven samen en vormt daar de zgn. ‘Ganzenpoot’. De waterlopen die voor scheepvaart in aanmerking komen, beschikken over sluisdeuren om schepen te schutten. De drie waterlopen die overtollig water afvoeren, hebben schotten of schuifdeuren die bij eb geopend en bij vloed gesloten worden.

Cogge stelde voor om de ‘Overlaat van Veurne-Ambacht’ te gebruiken. Toen bleek dat de Duitsers zich erg dicht bij de sluizen in de Nieuwpoortse achterhaven genesteld hadden, werd dit niet geaccepteerd. Om veiligheidsredenen zou gebruik gemaakt worden van het ‘Oud-Veurnesas’ (of ‘Kattensas’), dat tussen Nieuwpoort-Stad en -Bad lag (op zowat 900 m van het sluizencomplex) maar al 35 jaar nog nauwelijks gebruikt werd. Omstreeks 16 uur werd begonnen met de doorgangen onder de spoorberm dicht te stoppen opdat het water zich niet in de Belgische linies zou verspreiden. En dat was een heel karwei want op die afstand van 14 km waren er niet minder dan 4 grote en 23 kleine doorgangen (duikers) voor het water. Sommige grachten waren heel klein, maar er waren ook kanaaltjes van 6 à 9 m breedte. De Grote Beverdijkvaart, de Venepevaart, de Slijkvaart e.a. zijn belangrijke waterlopen en die moesten worden afgesloten. In de buurt van Nieuwpoort werd een nooddijk van enkele honderden meters tussen de afdamming van de Koolhofvaart en het kanaal Veurne-Duinkerke opgeworpen.

Er ontstond op de 25ste enige tijd paniek want een Duits bataljon was om 20 uur vanuit Esen over de IJzer geraakt en kon, gebruik makend van zwaar stormweer, tot Kaaskerke vlakbij het hoofdkwartier van admiraal Ronarc’h doordringen. Daar eindigde hun tocht en de volgende ochtend werden de overlevenden krijgsgevangen gemaakt. Dit was een zware tegenvaller voor de Duitsers want bij een overschrijden van de IJzer moesten ze absoluut Diksmuide in handen hebben vooraleer ze verder naar het westen door konden stoten.

Tegen de avond hield het Belgisch leger stand op de stellingen Noordvaart-Beverdijk in Oud-Stuyvekens en aan de IJzerdijk, ten zuiden van de hoeve Torenhof. Nieuwpoort en Diksmuide bleven eveneens in Belgische handen.

Met dank aan :
 
  • Jacques Bauwens - tekst
  • Dirk Debacker - "Die Nobele Rose”